ECLI:NL:GHAMS:2024:2804
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens intrekking
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 juli 2021 was gewezen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar op 6 juli 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte een e-mail gestuurd waarin zij meedeelt dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, omdat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al op 1 oktober 2021 was begonnen. De advocaat-generaal heeft verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met verder onderzoek naar de zaak, en heeft de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. D.A.C. Koster, mr. R.P. den Otter en mr. W.S. Ludwig zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2024.