ECLI:NL:GHAMS:2024:28

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.329.237/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van verzoeken inzake gezag en zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken van de moeder met betrekking tot het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om wijziging van de zorgregeling en beëindiging van het gezamenlijk gezag. De vader heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar het hof oordeelde dat het verzoek van de moeder over het gezag niet ontvankelijk was. Dit omdat het verzoek niet tijdig was ingediend en niet voldaan was aan de vereisten van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om geen wijziging in het gezag toe te staan, gezien de verstrekkende gevolgen van een dergelijke beslissing.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof vastgesteld dat de vader zich niet in staat voelt om regelmatig contact met het kind te hebben, wat leidt tot de conclusie dat het niet in het belang van het kind is om een zorgregeling te handhaven. Het hof heeft daarom bepaald dat er geen zorgregeling meer geldt tussen de vader en het kind. Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatie per 1 december 2023 op nihil gesteld, omdat beide ouders het erover eens waren dat de vader vanaf die datum geen draagkracht meer heeft voor het betalen van alimentatie. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.237/01
zaaknummer rechtbank: C/13/724219 / FA RK 22-6556
beschikking van de meervoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.S. Matheij te Heemstede,
en
[de vader] ,
thans wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
De minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats C] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure had een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 19 april 2023 uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 april 2023.
2.2
Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van mr. V.W.J.M. Kuit van 28 juli 2023 met de mededeling dat hij zich onttrekt als advocaat van de vader,
- een e-mail van de vader van 3 november 2023,
- een e-mail van de vader van 11 november 2023 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 november 2023 met bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.4
Het hof heeft na de mondelinge behandeling de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 6 december 2023 met bijlage, en
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 11 december 2023.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hadden tot begin 2021 een affectieve relatie. Zij hebben nooit samengewoond. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2018. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft op 12 mei 2021 bepaald dat de vader € 470,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) moet betalen aan de moeder. Het door partijen overeengekomen ouderschapsplan, ondertekend door hen op respectievelijk 13 en 20 april 2021, maakte deel uit van die beschikking. Dat ouderschapsplan houdt een zorgregeling in waarbij [minderjarige] eens per twee weken van zaterdagochtend 09:00 uur tot en met zondagavond 19:00 uur bij de vader verblijft en [minderjarige] , gelet op zijn leeftijd, voorlopig alle nachten bij de moeder slaapt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is met wijziging van de beschikking van 12 mei 2021:
- bepaald dat [minderjarige] , na een opbouwregeling, vanaf juni 2023 ieder oneven weekend bij de vader verblijft van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:30 uur, waarbij partijen [minderjarige] steeds over en weer bij elkaar ophalen:
- bepaald ten aanzien van de zomervakantie 2023 dat [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij de moeder zal verblijven en één aaneengesloten week bij de vader; partijen zullen de vakanties voor het overige in onderling overleg afspreken en verdelen bij Ouderschap Blijft;
- de kinderalimentatie in de periode van 1 december 2022 tot 1 april 2023 bepaald op € 65,- per maand, en
- de kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 bepaald op € 59,- per maand.
4.2
De moeder verzocht in haar verzoekschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- te bepalen dat de vader aan de moeder kinderalimentatie moet voldoen van € 200,- per maand, ingaande op de datum van indiening van het verzoekschrift,
- te bepalen dat [minderjarige] om de week op zaterdag en zondag bij zijn vader verblijft van 11:00 tot 18:30 uur, zonder daar te overnachten, waarbij partijen [minderjarige] steeds over en weer bij elkaar ophalen.
4.3
De moeder heeft haar verzoeken na de mondelinge behandeling in het bericht van 6 december 2023 gewijzigd. Daarna heeft zij verduidelijkt in het e-mailbericht van 11 december 2023, dat de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin bepaalde kinderalimentatie tot 1 december 2023 in stand moet blijven. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de zorgregeling en de kinderalimentatie vanaf 1 december 2023 betreft:
- te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2023 op nihil wordt gesteld;
- te bepalen dat er geen zorgregeling meer geldt tussen vader en [minderjarige] ;
- het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het ouderlijk gezag over [minderjarige]
voortaan alleen toekomt aan de moeder.
4.3
De vader heeft in een door hem op 6 december 2023 getekende en door een advocaat geautoriseerde referteverklaring laten weten geen verweer te voeren tegen de gewijzigde verzoeken en er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof beslist op de gewijzigde verzoeken.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De procedure in eerste aanleg had uitsluitend betrekking op de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder heeft in hoger beroep (na de mondelinge behandeling) haar verzoek vermeerderd en verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag. Weliswaar heeft de man, die in deze procedure niet wordt bijgestaan door een advocaat, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar dat neemt niet weg dat het hof zich een oordeel dient te vormen over de toelaatbaarheid van het nieuwe verzoek in dit stadium van de procedure. Het verzoek van de moeder ziet op het gezag over de minderjarige, een beslissing die niet ter vrije bepaling van partijen staat. De moeder heeft geen nadere toelichting gegeven op het verzoek en tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2023 is niet aan de orde geweest dat geen sprake meer kan zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag en dat voldaan is aan één of beide gronden waarnaar wordt verwezen in artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling zich, gelet op de toen aan de orde zijnde verzoeken, beperkt tot de omgangscontacten. Gelet op deze gang van zaken en gelet op de verstrekkende gevolgen van de door de moeder gevraagde beslissing, acht het hof het vanuit het belang van het kind in strijd met een goede procesorde om deze specifieke vermeerdering van het verzoek toe te staan. De moeder is daarom niet-ontvankelijk in het verzoek over het gezag.
Zorgregeling
5.2
Uit artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag of een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (een zorgregeling) omvatten.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader meermaals verteld dat hij zich niet meer in staat voelt om regelmatig contact met [minderjarige] te hebben. De afstemming tussen de ouders die daarvoor nodig is, veroorzaakt bij de vader zoveel stress, dat hij dat niet meer ziet zitten. Omdat de vader geen regelmatig contact meer wil, is het niet in [minderjarige] belang om alsnog een zorgregeling te bepalen: dat zou voor voortdurende teleurstellingen zorgen. Het hof zal daarom bepalen dat tussen [minderjarige] en de vader geen zorgregeling geldt.
Kinderalimentatie
5.4
De moeder heeft verzocht de kinderalimentatie per 1 december 2023 op nihil te stellen en de bestreden beschikking tot dat tijdstip in stand te laten. Het hof begrijpt dat de moeder en de vader het erover eens zijn dat de vader vanaf die datum geen draagkracht heeft voor het betalen van kinderalimentatie. Het hof zal dit verzoek toewijzen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek met betrekking tot de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat tussen [minderjarige] en de vader geen zorgregeling geldt;
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 december 2023 op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.