ECLI:NL:GHAMS:2024:2787

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.771/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen na vaststelling van ongeschiktheid van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Noord-Holland had eerder, op 28 februari 2024, het gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Dit oordeel is gebaseerd op de onveilige en instabiele opvoedsituatie die de kinderen hebben ervaren, mede door de problematiek van de vader en de conflicten tussen de ouders. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen waar zij zich positief ontwikkelen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid en stabiliteit te bieden, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder heeft ter zitting bevestigd dat zij achter de plaatsing van de kinderen in pleeggezinnen staat, maar het hof concludeert dat het behoud van gezag in deze situatie niet mogelijk is zonder verdere onduidelijkheid voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.771/01
zaaknummer rechtbank: C/15/346609 / FA RK 23-5781
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A ] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem ,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats D] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 2] (hierna: de vader);
- de familie [pleegouders 1] (hierna: de pleegouders van [minderjarige 2] );
- de familie [pleegouders 2] (hierna: de pleegouders van [minderjarige 1] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio [plaats B] (hierna: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] (7 jaar) en [minderjarige 2] (3 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 28 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het gezag van de moeder en van de vader over de kinderen beëindigd. De moeder is het er niet mee eens dat haar gezag over de kinderen is beëindigd. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 18 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 22 augustus 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 28 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door V. Sharma, tolk in de Punjabi taal;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe;
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] ;
- de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2017 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2021 te [plaats D] .
De ouders zijn [in] 2014 getrouwd in India. Het huwelijk van de ouders is ontbonden door echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank is op 4 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder oefende tot de bestreden beschikking alleen het gezag uit over [minderjarige 2] . De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
Bij beschikking van 31 augustus 2020 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 augustus 2021. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 31 augustus 2024.
3.3
Bij beschikking van 28 december 2021 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 augustus 2022. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 31 augustus 2024.
3.4
[minderjarige 1] is eerder uit huis geplaatst geweest. In de periode 18 augustus 2021 tot 30 maart 2022 is [minderjarige 1] teruggeplaatst bij de ouders. Bij beschikking van 30 maart 2022 is (opnieuw) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 29 februari 2024.
3.5
[minderjarige 1] verblijft sinds augustus 2023 in het huidige pleeggezin, na diverse overplaatsingen. [minderjarige 2] verblijft sinds april 2022 in het huidige pleeggezin.
3.6
De moeder heeft iedere week op dinsdag omgang met de kinderen, begeleid door stichting Jeugdformaat. De vader ziet de kinderen op dit moment niet.
3.7
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 28 februari 2024 is het gezag van de vader over [minderjarige 1] beëindigd. Over [minderjarige 2] had hij nooit gezag.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. De GI is tot voogd over de kinderen benoemd.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld
in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling
van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over de kinderen heeft beëindigd. De moeder heeft onvoldoende kunnen laten zien dat zij in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder berust in het feit dat de kinderen in pleeggezinnen wonen en zij verzoekt dan ook niet om de kinderen bij haar thuis terug te plaatsen. Het behouden van het gezag over de kinderen is belangrijk voor de moeder omdat zij anders geen formele band meer heeft met de kinderen.
5.3
De raad voert aan dat het verzoek tot gezagsbeëindiging op juiste gronden is toegewezen. De aanvaardbare termijn van beide kinderen is inmiddels al lange tijd verstreken. De kinderen zijn gebaat bij rust, duidelijkheid en structuur, wat hen op dit moment wordt geboden in de pleeggezinnen, die perspectiefbiedend zijn.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de kinderen zich op positieve wijze ontwikkelen in de pleeggezinnen. Met name bij [minderjarige 1] is er nog wel sprake van veel boosheid en verdriet. Uit de uitspraken van [minderjarige 1] blijkt dat hij nog steeds onzekerheid ervaart over een eventuele terugplaatsing bij de moeder. Voor beide kinderen gaat er binnenkort traumatherapie starten.
5.5
De pleegouders van [minderjarige 1] hebben ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Door de hoger beroepsprocedure lijkt [minderjarige 1] de hoop te hebben gekregen dat hij teruggeplaatst wordt bij de moeder. Hier ervaart hij onzekerheid over en dit is zowel moeilijk voor [minderjarige 1] zelf als voor de pleegouders. [minderjarige 1] lijkt behoefte te hebben aan rust en wil weten waar hij aan toe is.
5.6
De pleegmoeder van [minderjarige 2] heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [minderjarige 2] een vrolijk en gezellig meisje is, maar dat zij ook duidelijke begrenzing nodig heeft.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof dient te beoordelen of het gezag van de moeder over de kinderen al dan niet moet worden beëindigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank het inleidende verzoek van de raad op juiste gronden heeft toegewezen. Het hof is, na eigen onderzoek, met overneming van de motivering van de rechtbank, van oordeel dat is komen vast te staan dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen en dat hiermee is voldaan aan de gronden voor een gezagsbeëindiging. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
5.8
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het de kinderen lange tijd heeft ontbroken aan een veilige en stabiele opvoedsituatie. Bij de vader is sprake van verslavings- en psychiatrische problematiek, waardoor hij agressief en onvoorspelbaar gedrag kan vertonen. De kinderen zijn in de thuissituatie blootgesteld aan dit onvoorspelbare gedrag van de vader. Ook zijn de kinderen getuige geweest van veelvuldige conflicten tussen de ouders. Naast het ontbreken aan een veilige en stabiele opvoedsituatie, vragen de kinderen vanwege hun belaste verleden meer van hun opvoeders. De kinderen hebben professionele opvoeders nodig die over meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden beschikken. De moeder was niet in staat om de kinderen te bieden wat zij nodig hadden en beslissingen te nemen in hun belang. Zo leek de moeder na de scheiding van de ouders niet te begrijpen dat het voor de veiligheid van de kinderen nodig was dat zij afstand nam van de vader. Uiteindelijk hebben deze zorgen ertoe geleid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst.
5.9
Het is in het belang van de kinderen dat zij opgroeien op een veilige plek met een stabiele en voorspelbare opvoedomgeving waar zij in alle rust hun individuele therapie kunnen volgen en zich verder kunnen ontwikkelen. De pleeggezinnen waar de kinderen momenteel verblijven bieden dit. De kinderen ontwikkelen zich op positieve wijze en ervaren duidelijkheid en structuur. Het is van groot belang dat de kinderen deze rust kunnen behouden. De moeder stelt dat zij onvoldoende heeft kunnen laten zien dat zij in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Uit de raadsrapportage van november 2023 blijkt echter dat de mogelijkheid om de kinderen bij de moeder te laten opgroeien uitgebreid is onderzocht. In de periode 18 augustus 2021 tot 30 maart 2022 is [minderjarige 1] teruggeplaatst bij de ouders. [minderjarige 1] is vervolgens opnieuw met spoed uit huis geplaatst omdat de thuissituatie onvoldoende stabiel en veilig bleek te zijn. Ook de inzet van hulpverlening heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder is gelegen in het feit dat zij niet in staat lijkt om incidenten met de vader te voorkomen. Tot op heden lijkt de moeder nog steeds niet in staat te zijn om structureel afstand te nemen van de onvoorspelbare en conflictueuze houding van de vader. Het lukt de moeder niet om het belang van de kinderen voorop te stellen. Ter zitting in hoger beroep is dit patroon van aantrekken en afstoten tussen de ouders wederom bevestigd. Zo heeft de moeder naar voren gebracht dat er op sommige momenten nog steeds gesproken kan worden van een relatie met de vader.
5.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Hierbij overweegt het hof dat het geen optie is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen door te laten lopen met behoud van het gezag door de moeder, zoals voorgesteld door de advocaat van de moeder. Dit zal naar het oordeel van het hof enkel leiden tot meer onduidelijkheid voor de kinderen richting de toekomst, terwijl de kinderen op dit moment juist enorme behoefte hebben aan duidelijkheid. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat zij achter de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen staat. Toch lijken de kinderen, met name [minderjarige 1] , nog steeds onzekerheid te ervaren over hun perspectief. De procedure in hoger beroep lijkt ervoor gezorgd te hebben dat [minderjarige 1] de hoop heeft gekregen om op termijn weer teruggeplaatst te worden bij de moeder. Zo heeft [minderjarige 1] meerdere malen gevraagd waarom hij niet thuis bij de moeder kan wonen nu de vader daar niet meer verblijft, aldus de pleegouders van [minderjarige 1] . Het hof is, net als de raad, van oordeel dat een jaarlijkse verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor extra stress en onnodige belasting van de kinderen zal leiden. Daarnaast is het belangrijk dat het voor de kinderen, zeker nu ze ouder worden, duidelijk is wie de beslissingen over hen neemt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. F. Kleefmann en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 8 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.