ECLI:NL:GHAMS:2024:2758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
200.318.113/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in aandeelhoudersgeschil over ontbindingsbesluiten en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [geïntimeerde 2] tegen de broers [de broers] en andere vennootschappen, waaronder FD BV, in verband met een aandeelhoudersgeschil. De zaak betreft de ontbinding van FD BV en de vraag of de broers als bestuurders aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van een lening die door [geïntimeerde 2] aan FD BV is verstrekt. De achtergrond van het geschil ligt in een samenwerking tussen [geïntimeerde 2] en de broers voor de opzet van een kweekfaciliteit voor cannabis in [Staat], Verenigde Staten. Na een verstoorde samenwerking en ontbinding van vennootschappen, vordert [geïntimeerde 2] informatie en terugbetaling van de lening. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat FD BV in liquidatie is en heeft de informatievorderingen van [geïntimeerde 2] toegewezen, met uitzondering van enkele categorieën. In hoger beroep hebben de broers grieven ingediend tegen de toewijzing van de vorderingen en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van [geïntimeerde 2]. Het hof heeft geoordeeld dat de broers als vereffenaars van FD BV geschorst moeten worden en dat [geïntimeerde 2] als enige vereffenaar wordt benoemd. Tevens is geoordeeld dat de broers niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de lening, maar dat zij wel informatie moeten verstrekken over de vennootschappen. De dwangsommen zijn gemaximeerd tot € 50.000,00. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.113/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/721272
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 oktober 2024
inzake

1.FLYING DUTCHMAN B.V.gevestigd te Amsterdam,

2. BLACK LABEL INVESTMENTS B.V.

gevestigd te Amsterdam,
3. HOLLAND HYDROPONICS B.V.gevestigd te Amsterdam,
4. [appellant sub 4] ,wonende te [Woonplaats 1] ( [Staat] ), Verenigde Staten,

5. [appellant sub 5] ,

wonende te [Woonplaats 2] ,
appellanten,
incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. H.M. Hueting te Brielle,
tegen

1.[geïntimeerde 2] ,wonende te [Woonplaats 3] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [Woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
incidenteel appellanten,
advocaat: mr. M. van Schoonhoven te Amsterdam.
Appellanten in principaal hoger beroep worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd, en ieder afzonderlijk FD BV, BLI BV, HH BV, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] . Geïntimeerden in principaal hoger beroep worden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd en afzonderlijk [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 2] .

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde 2] en de broers [de broers] hebben samengewerkt in een project voor het opzetten van een kweekfaciliteit voor cannabisproducten in [Staat] , Verenigde Staten, waar sinds 2016 de cannabisproductie is gelegaliseerd. [appellant sub 4] is in verband daarmee verhuisd naar [Staat] . In samenwerking met een Amerikaanse investeerder is er een kas (
greenhouse) ontwikkeld en in gebruik genomen. [geïntimeerde 2] ' moeder ( [geïntimeerde 2] ) heeft aan de onderneming een bedrag geleend. Na de eerste oogst is de relatie tussen [geïntimeerde 2] en de broers [de broers] ernstig verstoord geraakt. De samenwerking is beëindigd en er zijn vennootschappen ontbonden. [geïntimeerde 2] meent kort gezegd dat de broers [de broers] de ondernemingsactiviteiten in de VS hebben verhangen en hun samenwerkingsproject hebben laten doodbloeden. De lening die [geïntimeerde 2] heeft verstrekt is niet terugbetaald. In kort geding vordert [geïntimeerde 2] dat wordt ingegrepen in de afwikkeling van de ontbonden vennootschappen en wenst hij informatie te ontvangen. [geïntimeerde 2] vordert terugbetaling van haar lening en houdt de broers [de broers] daarvoor aansprakelijk uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 14 september 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel en memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 29 november 2023 laten toelichten, [appellanten] door mr. Hueting voornoemd, [geïntimeerden] door mr. Van Schoonhoven, voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. [geïntimeerden] hebben nog producties in het geding gebracht.
Ter zitting hebben partijen een gedeeltelijke schikking bereikt, die is vastgelegd in een proces-verbaal. Partijen hebben zich verbonden tot het aangaan van mediation met het oog op de beëindiging van de geschilpunten in deze procedure. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben zich – ongeacht de uitkomst van de mediation – verbonden tot betaling van € 34.000,00 aan [geïntimeerde 2] ter zake van de door haar aan FD BV verstrekte lening van in hoofdsom € 67.632,00, te voldoen in overeengekomen termijnen. De mediation heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties. [geïntimeerden] hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging (met inachtneming van het incidenteel hoger beroep), met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in naar het hof begrijpt, de proceskosten in principaal hoger beroep.
[geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof hun in hoger beroep gewijzigde vorderingen zal toewijzen, voor het overige het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in naar het hof begrijpt, de kosten in incidenteel hoger beroep.
[appellanten] hebben in incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde 2] en [appellant sub 5] zijn studievrienden en kennen elkaar sinds 2013. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn broers. [geïntimeerde 2] is de moeder van [geïntimeerde 2] .
3.2
[geïntimeerde 2] en [appellant sub 5] hebben in het kader van hun samenwerking op 20 oktober 2017 Holland Hydroponics BV (hierna:
HH BV) opgericht, voor de exploitatie van een Nederlandse “
grow shop” voor de verkoop van kort gezegd benodigdheden voor de kweek van cannabis en daarmee samenhangende advieswerkzaamheden. Black Label Investments BV (hierna:
BLI BV)is enig aandeelhouder en bestuurder van HH BV. [geïntimeerde 2] en [appellant sub 5] houden ieder 50% van de aandelen in BLI BV en zijn ieder bestuurder van BLI BV.
3.3
Vanaf 2018 hebben [geïntimeerde 2] en [appellant sub 5] plannen ontwikkeld voor het opzetten van een kweekfaciliteit voor cannabis in [Staat] , waar sinds 2016 de cannabisproductie is gelegaliseerd. Ook [appellant sub 4] , die in de Verenigde Staten woont, hebben zij daarbij betrokken. In de Verenigde Staten hebben [geïntimeerde 2] en de beide broers [de broers] via FD BV de vennootschap
FD Holdings LLCopgericht. Via deze vennootschap zijn zij een samenwerking aangegaan met de Amerikaanse investeerder [Persoon 1] (via diens vennootschap
A&S License). In dat kader is FDAS Ventures LLC (hierna:
FDAS) opgericht; FD Holdings LLC en de vennootschap van [Persoon 1] houden ieder 50% van de aandelen in FDAS.
3.4
Op 5 oktober 2018 is Flying Dutchman Greenhouses LLC (hierna:
FD Greenhouses LLC) opgericht. Haar enig aandeelhouder is FDAS. In deze Amerikaanse vennootschap is het eerste
greenhousein [Staat] opgezet en ontwikkeld.
3.5
FDAS houdt ook alle aandelen in FDC A&S A1 LLC (hierna:
A&S A1; opgericht omstreeks juli 2020 ) en in A1 Second Floor LLC (hierna:
Second Floor; opgericht in december 2021). Verder houdt FDAS 50% van de aandelen in FDAS ADA B1 LLC (hierna:
ADA B1; opgericht omstreeks februari 2021). De andere 50% van de aandelen in ADA B1 worden gehouden door
ADA Ventures, een vennootschap van twee Amerikaanse investeerders ( [Persoon 2] en [Persoon 3] )
3.6
Op 20 december 2018 is de Nederlandse vennootschap
FD BVopgericht door [geïntimeerde 2] en de broers [de broers] . Aandeelhouders van FD BV zijn [geïntimeerde 2] (30%), [appellant sub 5] (30%) en [appellant sub 4] (40%). Zij zijn ook alle drie bestuurders van FD BV. De hiervoor genoemde Amerikaanse rechtspersoon FD Holdings LLC is een 100% dochter van FD BV.
3.7
In een
operating agreementbetreffende FD BV, gedateerd 23 november 2018, ondertekend door de broers [de broers] en [geïntimeerde 2] als ‘
Members’ staat onder meer, onder nr. 42, dat de onderneming kan worden ontbonden “
by a unanimous vote of the Members.” Verder bevat de
operating agreementonder nr. 53 een forumkeuzebeding waarin de rechtbank Amsterdam wordt aangewezen als de bevoegde rechter.
3.8
In artikel 8.1 van de statuten van FD BV van 20 december 2018 is onder meer bepaald dat een besluit tot ontbinding van de vennootschap kan worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen in een daartoe bijeengeroepen algemene vergadering waar ten minste driekwart van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. In artikel 8.2 lid 1 van deze statuten staat dat de bestuurders optreden als vereffenaars van het vermogen van de ontbonden vennootschap.
3.9
In maart 2020 is het (eerste)
greenhousein [Staat] opgeleverd, voorzien van een koelinstallatie. Het klimaat in [Staat] is namelijk te heet voor de kweek van cannabis.
3.1
Op 19 mei 2020 heeft [geïntimeerde 2] een lening verstrekt aan FD BV van € 67.632,00 tegen een rente van 10% per jaar (hierna: de lening). In het daartoe opgemaakte contract staat dat de lening op 12 mei 2021 volledig moet zijn afgelost. Verder staat daarin dat als onderpand voor de lening een Greenhouse Chiller en een
trailermet een geschatte waarde van € 45.000,00 zijn verpand aan [geïntimeerde 2] .
3.11
In het Californische
greenhousevan FD Greenhouses LLC vond op 3 juli 2020 de eerste (en enige) succesvolle oogst plaats.
3.12
In juli 2020 hebben de broers [de broers] en [geïntimeerde 2] een
Memorandum of Understandingopgesteld met het oog op de ontwikkeling van een tweede indoorfaciliteit voor de kweek van cannabis in [Staat] (hierna: de nieuwe faciliteit).
3.13
Ook omstreeks juli 2020 heeft FDAS de vennootschap A&S A1 opgericht.
3.14
Rond februari 2021 hebben FDAS en ADA Ventures de vennootschap ADA B1 opgericht, waarin zij ieder voor 50% deelnemen.
3.15
De verhouding tussen [geïntimeerde 2] enerzijds en de broers [de broers] anderzijds is in de loop van 2021 ernstig verstoord geraakt. De broers [de broers] vonden kort gezegd dat [geïntimeerde 2] zich onvoldoende inspande en presteerde.
3.16
In 2021 bestonden plannen om FD Greenhouses LLC aan een derde te verkopen voor een bedrag van US$ 2 miljoen. Daartoe is ten behoeve van de beoogde koper een Letter of Intent opgesteld op 5 november 2011, die door [geïntimeerde 2] en de broers [de broers] voor akkoord is ondertekend. Deze verkoop is niet doorgegaan.
3.17
Sinds 21 november 2021 heeft [geïntimeerde 2] geen toegang meer tot de systemen en administratie van de ondernemingen. Later is hij ook uit zakelijke WhatsApp-groepen verwijderd.
3.18
Op 24 november 2021 hebben de broers [de broers] en [Persoon 1] een
operating agreementafgesloten ter zake van de Amerikaanse vennootschap Holland Hydroponics USA LLC (hierna:
HH USA), waarin zij ieder voor 1/3e deelnemen als
Member. Deze vennootschap heeft als doel “
to engage in purchasing, designing, developing, producing and selling horticultural products and services and related act or activities
.
3.19
Op 29 november 2021 heeft op initiatief van de broers [de broers] een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava) van FD BV plaatsgevonden. Op de agenda stonden het besluit tot verkoop van het belang in FD Holdings LLC en het besluit tot de ontbinding van FD BV. Tijdens deze vergadering heeft [geïntimeerde 2] , onder protest omdat volgens hem een dergelijk besluit alleen unaniem kon worden genomen, tegen de ontbinding van FD BV gestemd en de broers [de broers] voor.
3.2
Op of rond 1 december 2021 heeft FDAS de vennootschap Second Floor opgericht, zo staat vermeld in een door [Persoon 1] en [appellant sub 4] ondertekende
operating agreementvoor Second Floor. Uit deze
operating agreement(artikel 3.2(a)) volgt dat Second Floor zich eveneens bezighoudt met het kweken van cannabis.
3.21
[appellant sub 4] heeft op 2 december 2021 namens A&S A1 als verhuurder een huurovereenkomst ondertekend ter zake van de
Building A-1 FIRST FLOORmet ADA B1 als huurder
.Op 3 december 2021 hebben [appellant sub 4] namens A&S A1 als verhuurder en [appellant sub 5] namens Second Floor als huurder een huurovereenkomst ondertekend ter zake van de
Building A-1 SECOND FLOOR.
3.22
In een e-mail van 8 december 2021 heeft [appellant sub 4] , met investeerders en [appellant sub 5] in de CC, naar aanleiding van een bericht van [geïntimeerde 2] aan hem onder meer geschreven:

No mess is going on here other than that we, rightfully and based on grounds we discussed, have fired you from your day tot day duties.
(…)
3.23
Bij brief van 10 december 2021 heeft [geïntimeerde 2] FD BV in gebreke gesteld en terugbetaling van de lening, met rente, geëist. Bij brief van 12 december 2021 heeft FD BV aan [geïntimeerde 2] meegedeeld bij gebrek aan baten de lening niet te kunnen terugbetalen en aangeboden om het onderpand aan haar over te dragen. Op 30 maart 2022, 20 april 2022 en 16 mei 2022 heeft [geïntimeerde 2] tevergeefs FD BV aangemaand de lening af te lossen.
3.24
Op 31 mei 2022 is B&H FD Holdings LLC (hierna:
B&H) opgericht. Op 1 juni 2022 hebben [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en Asher Magry een
operating agreementondertekend ter zake van B&H. Uit een uittreksel (
Statement of Information) uit [Staat] van 3 juni 2022 blijkt dat B&H in plaats van FDAS
Memberis geworden, van Second Floor.
3.25
Uit een
Certificate of Dissolutionuit [Staat] blijkt dat op 3 juni 2022 is geregistreerd dat FD Holdings LLC is ontbonden op grond van een meerderheidsbesluit van de
Members. Het document is door beide broers [de broers] ondertekend.
3.26
Ook hebben [appellant sub 4] en [Persoon 1] op 3 juni 2022 een “Certificate of Dissolution Limited Liability Company (LLC)” ingediend waaruit blijkt van de ontbinding van FDAS.
3.27
Bij brieven van 27 juni en 8 juli 2022 heeft [geïntimeerde 2] gedaagden gesommeerd om zijn positie als aandeelhouder en bestuurder van FD BV en BLI BV (en dochterondernemingen) onmiddellijk te herstellen en hem de benodigde informatie te verschaffen.
3.28
[appellanten] hebben bij brief van 19 juli 2022 gereageerd. In deze brief staat dat in de ava van 29 november 2021 besluiten zijn genomen tot onder meer de ontbinding van FD BV en tot verkoop/vereffening van FD Holdings LLC. Bij deze brief zijn als bijlage de (niet ondertekende en niet gedateerde) notulen van die ava gevoegd. Daarin staat onder het kopje "Vereffening FD Greenhouses LLC" dat zal worden overgegaan tot de verkoop van haar activiteiten voor US$ 1,2 miljoen waarna vereffening zou volgen. Verder is besloten tot verkoop van het belang in FD Holdings LLC wanneer de vereffening van FD Greenhouses LLC met een positief resultaat zou eindigen en tot de aanvraag van het faillissement van FD Holdings LLC wanneer de vereffening met een negatief resultaat zou eindigen. Tevens is besloten tot ontbinding van FD BV.
3.29
In de periode van augustus 2020 tot en met oktober 2021 zijn van de rekening van [appellant sub 5] maandelijks betalingen verricht aan [geïntimeerde 2] , variërend in hoogte van € 1.261,30 tot € 2.972,40, veelal zonder omschrijving, maar soms met de vermelding ‘
management salary’ of ‘
Holland Hydroponics USA Salary’. Na oktober 2021 zijn de betalingen gestopt.
3.3
Op 16 augustus 2022 heeft een tweede ava van FD BV plaatsgevonden. Op die dag hebben de broers [de broers] de ‘Dropbox-omgeving’ weer aan [geïntimeerde 2] ter beschikking gesteld.
3.31
In uittreksels (
Statement of Information) uit [Staat] van 15 oktober 2022 en 3 november 2022 is vermeld dat B&H
Memberis geworden van A&S A1 en van ADA B1.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg onderscheid gemaakt tussen de situatie dat zou worden uitgegaan van (i) een turboliquidatie van FD BV, (ii) een besluit tot ontbinding van FD BV en (iii) een situatie waarin FD BV niet rechtsgeldig is ontbonden. [geïntimeerden] hebben voor elk van die scenario’s vorderingen ingediend. Het betreft, samengevat, met name vorderingen die zien op besluitvorming, de benoeming van een vereffenaar, een rectificatievordering en informatievorderingen. Daarnaast heeft [geïntimeerde 2] gevorderd dat de broers en/of FD BV worden veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 74.395,20 ter zake van de lening en heeft [geïntimeerde 2] gevorderd dat de broers hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 15.219,00 ter zake van managementvergoeding.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor het kort geding ervan wordt uitgegaan dat FD BV een onderneming in liquidatie is en dat [geïntimeerde 2] , samen met de broers, vereffenaar is van het vermogen van FD BV. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanleiding gezien een voorziening te treffen die ertoe leidt dat [geïntimeerde 2] en een onafhankelijk vereffenaar worden benoemd als gezamenlijk bevoegde vereffenaars en dat [geïntimeerde 2] in de tussentijd als enig vereffenaar zelfstandig bevoegd wordt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde 2] als vereffenaar/aandeelhouder recht heeft op informatie en heeft de informatievorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, met uitzondering van twee categorieën informatie. De vordering van [geïntimeerde 2] tot betaling van (een voorschot ter zake van) de managementvergoeding is afgewezen omdat [geïntimeerde 2] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarop aanspraak heeft. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat niet in geschil is dat FD BV het bedrag van de lening met rente aan [geïntimeerde 2] dient te voldoen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het er alle schijn van heeft dat de broers [de broers] vermogensbestanddelen uit FD BV en/of de aan haar gelieerde entiteiten hebben weggesluisd en daarom (persoonlijk) aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de terugbetaling van die lening aan [geïntimeerde 2] . De vordering tot hoofdelijke veroordeling van de broers tot betaling van een voorschot van € 74.395,20 is daarom toegewezen. Dit alles met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
[appellanten] hebben
in principaal hoger beroepvijf grieven aangevoerd, waarvan één voorwaardelijk. Grief I richt zich tegen het oordeel dat voldoende spoedeisend belang aanwezig is en dat de zaak, ondanks zijn complexiteit, geschikt is voor kort geding. Voor het geval dat dat ook in hoger beroep wordt geoordeeld dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding, hebben [appellanten] in (voorwaardelijke) grief V betoogd dat de zaak in volle omvang wordt voorgelegd aan het hof, waarbij ook de competentie aan de orde dient te komen voor zover de vorderingen entiteiten uit de VS betreffen. Met grief II richten [appellanten] zich tegen het oordeel dat [appellant sub 4] en [appellant sub 5] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de lening aan [geïntimeerde 2] . Grieven III en IV keren zich tegen de toewijzing van de vorderingen tot inzage en afgifte van stukken en de daaraan verbonden dwangsom.
5.2
[geïntimeerden] hebben
in incidenteel hoger beroepzes grieven gericht tegen het vonnis. Daarnaast hebben zij hun eis gewijzigd. Met hun eerste grief hebben zij zich gericht tegen het oordeel dat FD BV rechtsgeldig is ontbonden bij besluit van 29 november 2021. Grief 2 richt zich tegen het oordeel dat [geïntimeerde 2] niet als zelfstandig vereffenaar van FD BV wordt benoemd, en dat evenmin een onafhankelijk vereffenaar wordt benoemd. Met grief 3 betoogt [geïntimeerden] dat indien het ontbindingsbesluit ten aanzien van FD BV wordt geschorst, [geïntimeerde 2] als bestuurder dient te worden gerehabiliteerd door middel van een rectificatie. Grief 4 richt zich tegen de afwijzing van de vordering tot inzage in en/of afgifte van twee categorieën informatie. Grief 5 keert zich tegen het oordeel dat [geïntimeerde 2] zijn aanspraken op een managementvergoeding niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Met grief 6 betogen [geïntimeerden] dat de dwangsommen ten onrechte zijn gematigd en gemaximeerd.
De gewijzigde vordering van [geïntimeerden]
5.3
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd. Zij vorderen, samengevat, dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van de ontbinding van FD BV en FD Holdings LLC:
Primair:
  • de werking van de ontbindingsbesluiten ter zake van FD en FD Holdings LLC schorst en [appellanten] gebiedt geen handelingen te verrichten tot uitvoering van die ontbindingsbesluiten gedurende zes maanden, of als er een bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt, voor de duur van die procedure;
  • [appellanten] gebiedt [geïntimeerde 2] per direct volledig te betrekken bij de besluitvorming van de Vennootschappen op aandeelhouders- en bestuursniveau en hem te informeren met toelichting en schriftelijke stukken over de (voor)genomen besluitvorming in de vennootschappen sinds 1 november 2021;
  • [appellant sub 4] en [appellant sub 5] gebiedt zich te onthouden van uitlatingen die tot de conclusie kunnen leiden dat [geïntimeerde 2] is ontslagen als (middellijk) bestuurder en/of niet langer aandeelhouder is;
  • [appellant sub 4] en [appellant sub 5] gebiedt een door [geïntimeerde 2] opgestelde rectificatietekst aan derden te versturen;
Subsidiair, voor zover sprake zou zijn van ontbinding van FD BV:
- [geïntimeerde 2] benoemt tot zelfstandig vereffenaar van FD BV en [appellant sub 4] en [appellant sub 5] gebiedt [geïntimeerde 2] in staat te stellen om zijn taak als vereffenaar uit te oefenen;
Meer subsidiair:
- een onafhankelijk (bezoldigd) vereffenaar benoemt.
Daarnaast vorderen [geïntimeerden] , samengevat, dat het hof [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en FD BV gebiedt hen toegang te geven tot alle prognoses ten aanzien van de Groep alsmede alle stukken die verband houden met de financiering van de Groep in de periode tussen 1 november 2021 en 1 september 2022.
Ook vorderen [geïntimeerden] dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een voorschot aan managementvergoeding van € 24.584,42.
Ten slotte vorderen [geïntimeerden] dat aan alle veroordelingen, met uitzondering van die tot schorsing van de werking van de ontbindingsbesluiten en de benoeming van een onafhankelijk vereffenaar, een dwangsom wordt verbonden.

6.De beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Voldoende spoedeisend belang
6.1
Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, hebben [geïntimeerden] ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen. Tussen partijen is in geschil of FD BV is ontbonden en zo ja, wie dan de vereffenaar moet zijn. Er bestaat verder discussie over de vraag of FD BV baten heeft en of de broers [de broers] baten van FD BV hebben weggesluisd. In dat kader wordt inzage in stukken verlangd door [geïntimeerden] Verder staat vast dat [geïntimeerde 2] een als sinds 12 mei 2021 opeisbare vordering uit geldlening heeft op FD BV heeft en dat die niet wordt voldaan. [geïntimeerden] hebben daarom een spoedeisend belang bij hun vorderingen, die er toe strekken dat FD BV wordt afgewikkeld. Bovendien leent de zaak zich voor behandeling in kort geding, gelet op de vorderingen van [geïntimeerden] die in hoofdzaak neerkomen op ordemaatregelen ter bevordering van (duidelijkheid over) de afwikkeling van FD BV. Daarmee is de voorwaarde waaronder de vijfde grief in het principaal hoger beroep is ingesteld vervuld, zodat ook die grief bespreking behoeft.
Schorsing ontbindingsbesluit FD BV?
6.2
Ten aanzien van FD BV is op 29 november 2021 een ontbindingsbesluit genomen (vastgelegd in de notulen van 19 juli 2022), waarvan de rechtsgeldigheid door [geïntimeerden] wordt betwist. [geïntimeerden] hebben echter niet gesteld, en dat is desgevraagd ook ter zitting in hoger beroep niet gebleken, dat zij het ontbindingsbesluit via een vernietigingsactie ex artikel 2:15 BW hebben aangetast. De bevoegdheid tot vernietiging van genoemd besluit vervalt ingevolge lid 5 van artikel 2:15 BW een jaar na de dag waarop aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven of de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Nu die termijn op het moment van de zitting op 29 november 2023 inmiddels ruimschoots was verstreken, heeft in deze kortgedingprocedure als vertrekpunt te gelden dat FD BV is ontbonden en dat de vennootschap nu vereffend moet worden. De primaire vordering van [geïntimeerden] tot schorsing van de werking van het ontbindingsbesluit, impliceert overigens eveneens dat FD BV in ontbonden staat verkeert. Voor die schorsing ziet het hof, gezien de lange periode dat FD BV al inactief is, onvoldoende grond. Er moet worden overgegaan tot vereffening van FD BV.
Schorsing ontbindingsbesluit FD Holdings LLC?
6.3
[geïntimeerden] hebben daarnaast schorsing gevorderd van de werking van het ontbindingsbesluit ten aanzien van FD Holdings LLC. Daarbij zou het dan gaan om een bestuursbesluit van FD BV met die strekking, dat volgens [geïntimeerden] in strijd met artikel 2:8 BW zou zijn genomen. Het betreft hier de ontbinding van een Amerikaanse vennootschap, waartoe kennelijk haar
Memberop 3 juni 2022 heeft besloten. [geïntimeerden] stellen dat FD BV de
Memberwas van FD Holdings LLC en dat FD BV op dat moment (3 juni 2022) reeds ontbonden was omdat daartoe al op 29 november 2021 was besloten. Verder stellen [geïntimeerden] dat volgens de
operating agreementvan FD Holdings LLC de ontbinding alleen door een unaniem
Member-besluit kan worden genomen. Als er, zoals hier, maar één
Memberis, valt niet in te zien hoe dit een probleem zou kunnen zijn. Voor zover [geïntimeerden] hebben willen betogen dat de
operating agreementvan FD Holdings LLC ook regels bevat over hoe binnen haar (afzonderlijke)
Member(s)besluitvorming dient plaats te vinden of gestemd moet worden, heeft te gelden dat het document (door [geïntimeerden] overgelegd als productie 33) daartoe onvoldoende aanknopingspunten bevat. Dat de Californische of Amerikaanse wetgeving blijkens het overgelegde
Certificate of Dissolutionkennelijk eist dat binnen de
Membereen meerderheid vóór het besluit tot ontbinding moet hebben gestemd, maakt dat niet anders. Wat wel problematisch kan zijn is dat binnen de ontbonden Nederlandse vennootschap FD BV (die de rol van
Membervervulde) kennelijk is gestemd zonder dat [geïntimeerde 2] daarin als bestuurder of aandeelhouder is betrokken. Dat betekent echter niet dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om de werking van een besluit tot ontbinding van een Amerikaanse vennootschap, die zelf niet in deze procedure is betrokken, te schorsen, zoals wordt gevorderd. Niet is gebleken dat [geïntimeerden] stappen hebben ondernomen om de besluitvorming als zodanig in rechte aan te vechten en ongedaan te laten maken (in de Verenigde Staten of in Nederland). Bij die stand van zaken is er geen ruimte voor de Nederlandse rechter om in kort geding de werking van een besluit tot ontbinding van een Amerikaanse vennootschap te schorsen.
Tussenconclusie ten aanzien van de ontbinding en vereffening van FD BV
6.4
Aldus moet in deze kortgedingprocedure worden uitgegaan van de ontbinding van FD BV. Daarmee behoeven de primaire vorderingen van [geïntimeerden] geen verdere bespreking omdat deze stoelen op de gedachte dat de vennootschap nog bestaat (anders dan alleen voor zover nodig voor de vereffening). Hun eerste grief in incidenteel hoger beroep faalt en hun derde grief in incidenteel hoger beroep, die voortbouwt op de stelling dat het ontbindingsbesluit wordt geschorst, behoeft geen verdere bespreking.
6.5
Alleen nog de subsidiaire vordering, waarin [geïntimeerden] verzoeken de broers [de broers] te gebieden informatie te verstrekken zodat de vereffening ter hand kan worden genomen, behoeft bespreking. Hierop ziet niet alleen de vierde grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep, maar ook de derde en de vierde grief, en deels de eerste en vijfde grief van [appellanten] in principaal hoger beroep. Daaraan vooraf gaat de vraag wie de vereffenaar(s) van FD BV (moeten) zijn. Die vraag stelt de tweede grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep aan de orde en ligt besloten in de subsidiaire vordering van [geïntimeerden]
Schorsing van de broers [de broers] als vereffenaar?
6.6
Op grond van artikel 2:23 lid 1 BW en artikel 8 van de statuten van FD BV zijn [geïntimeerde 2] en de broers [de broers] als bestuurders van de ontbonden rechtspersoon FD BV haar vereffenaars geworden. [geïntimeerden] vorderen dat [geïntimeerde 2] wordt benoemd, zo begrijpt het hof, tot enig vereffenaar. Zij stellen daartoe dat de broers [de broers] op onrechtmatige wijze kort gezegd de activiteiten van de onderneming van FD BV, FD Holdings LLC en FDAS hebben verhangen naar een nieuwe entiteit (B&H) waarin zij nauw samenwerken met [Persoon 1] en waarvan [geïntimeerde 2] geen onderdeel uitmaakt. De vordering van [geïntimeerden] impliceert dat de broers [de broers] worden geschorst als vereffenaar van FD BV. Ingevolge artikel 2:23 lid 5 BW kan de rechter een vereffenaar ontslaan op grond van gewichtige redenen. Naar het oordeel van het hof zal in een kort geding als het onderhavige ten minste voldoende aannemelijk moeten zijn dat er sprake is van dergelijke gewichtige redenen, wil de rechter kunnen overgaan tot een schorsing zoals door [geïntimeerden] is gevorderd.
6.7
Volgens [appellanten] was de onderneming die werd gedreven in FD Greenhouses LLC ernstig verlieslatend. Er waren op technisch vlak enkele dingen over het hoofd gezien, zoals de hitte in [Staat] waardoor het kweken in een binnenruimte problematisch was; er moest gekoeld worden. Ook bleek de 'automation' niet goed te werken, waardoor er van alles misliep, zoals lampen die niet op tijd aangingen en een watervoorziening die niet goed geregeld kon worden. Het overleg daarover liep moeizaam. [geïntimeerde 2] , die verantwoordelijk was voor het technische deel en de ondersteuning, was hierop volgens de [appellanten] niet aan te spreken en de spanningen liepen op. Door deze problemen bleven de inkomsten ver achter. Er was een aanzienlijke financiële injectie nodig, maar de Amerikaanse investeerders wilden er geen geld meer insteken, waardoor het project mislukte.
6.8
[appellanten] hebben bovendien aangevoerd dat de door [geïntimeerden] overgelegde organogrammen van de onderneming geen juist beeld geven. De feiten, zoals hiervoor weergegeven, komen echter in grote lijnen overeen met vooral het door [geïntimeerde 2] c.s overgelegde organogram van de Flying Dutchman (FD) Groep. Het hof heeft een en ander afgeleid uit de vennootschapsrechtelijke documenten uit zowel Nederland als de VS, die in deze procedure zijn overgelegd. De juistheid daarvan is als zodanig niet weersproken door partijen. [appellanten] hebben hun betwisting verder slechts geconcretiseerd door te stellen dat HH USA niet verbonden was aan een Nederlandse vennootschap. Daarmee wordt door het hof rekening gehouden bij de feitenvaststelling (vgl. 3.18) en hierna bij de beoordeling. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat FD BV via FD Holdings LLC een belang had in FDAS en in A&S A1 en ADA B1.
6.9.1
Wat betreft de vraag of de broers [de broers] geschorst moeten worden als vereffenaar van FD BV en [geïntimeerde 2] de enige vereffenaar moet zijn, wordt als volgt overwogen. Niet is in geschil dat [geïntimeerde 2] , terwijl hij aandeelhouder en bestuurder was van FD BV en deze vennootschap een belangrijke rol innam binnen de onderneming waarin het
greenhousein [Staat] werd ontwikkeld en in de samenwerking met de Amerikaanse partners c.q. investeerders, van 21 november 2021 tot 16 augustus 2022 van essentiële informatie verstoken is gebleven door toedoen van de broers [de broers] door hem de toegang tot de systemen en administratie van de onderneming te ontzeggen. Waar [geïntimeerde 2] niet alleen aandeelhouder maar met name ook bestuurder c.q. vereffenaar van FD BV was, zijn zij daarmee hun boekje te buiten gegaan. Hoe dan ook had [geïntimeerde 2] als bestuurder/vereffenaar immers toegang moeten krijgen tot alle (bedrijfs)informatie met betrekking tot FD BV, al was het maar omdat hij als (gewezen) bestuurder zowel intern (voor het handelen van het bestuur) als extern (voor het handelen van de vennootschap) aansprakelijk kan zijn. Dat hij als (minderheids)aandeelhouder niet zomaar recht op toegang heeft tot alle bedrijfsinformatie, laat onverlet dat hij als mede-initiatiefnemer van het project en als partij bij de tussen partijen vigerende
operating agreementvan FD BV (in wezen een aandeelhoudersovereenkomst) wel ruimhartig geïnformeerd dient te worden over het reilen en zeilen van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming. Voorshands is niet uit te sluiten dat het ook daaraan heeft geschort. De omstandigheid dat [geïntimeerde 2] in de ogen van de broers [de broers] niet goed functioneerde, gaf hen niet het recht hem buiten te sluiten zoals zij hebben gedaan.
6.9.2
Verder is op de ava van 29 november 2021 kennelijk besloten tot ontbinding van FD BV bij meerderheidsbesluit van de aandeelhouders: de broers [de broers] stemden met 70% vóór ontbinding en [geïntimeerde 2] (30%) stemde tegen. Dit terwijl in de
operating agreementdie [geïntimeerde 2] en de broers [de broers] op 23 november 2018 hebben gesloten (vgl. 3.7), is vastgelegd dat slechts met unanimiteit tot ontbinding kan worden besloten. Weliswaar laten de statuten, die korte tijd later zijn opgesteld, toe dat hiertoe bij gewone meerderheid kan worden besloten, maar nu uit niets is gebleken dat met de statuten een einde is gekomen aan de
operating agreement, heeft onverkort te gelden dat de afspraken die op 23 november 2018 zijn gemaakt, zijn geschonden, nu de ontbinding kennelijk is doorgezet terwijl [geïntimeerde 2] daartegen was. De gang van zaken rondom de ontbinding van FD BV is des te meer opvallend, nu [geïntimeerden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat voorafgaand daaraan de broers [de broers] al afspraken met [Persoon 1] hadden gemaakt over een verdere samenwerking zonder [geïntimeerde 2] . Zij hadden immers vijf dagen voorafgaand aan de ava een
operating agreementgesloten met [Persoon 1] , buiten wetenschap van [geïntimeerde 2] , ten behoeve van (o.a.) de ontwikkeling, productie en verkoop van
horticulturalproducten in HH USA. In december 2021, vlak na de ava van november 2021, heeft FDAS vervolgens een nieuwe vennootschap opgericht die zich ook bezighield met de cannabisteelt (Second Floor) en hebben ADA B1 en Second Floor van A&S A1 ruimte gehuurd ten behoeve van de cannabisteelt.
6.9.3
[appellanten] betogen verder dat er (inmiddels) niets meer te vereffenen is. [geïntimeerde 2] stelt daarentegen dat de vennootschap nog vorderingen heeft omdat kort gezegd de activiteiten in haar deelnemingen in de VS door toedoen van de broers [de broers] en buiten hem om zijn verhangen naar een vennootschap (B&H) buiten de invloedssfeer van FDAS, FD Holdings LLC en FD BV. Naar het oordeel van het hof is op voorhand niet uit te sluiten dat er inderdaad sprake is van een niet toegestane verhanging van activiteiten. Redengevend daarvoor is het volgende. Er speelden rond het opzetten van
greenhousesin [Staat] verschillende problemen. Zo was er onenigheid tussen de broers en [geïntimeerde 2] , onder andere omdat de broers ontevreden waren over het functioneren van [geïntimeerde 2] . Daarnaast was er kennelijk sprake van hogere uitgaven dan waarmee bij het opzetten van de onderneming rekening was gehouden, onder andere door technische problemen. Daaruit volgt echter nog niet dat de inkomsten lager waren, zoals door [appellanten] wordt gesteld, met name niet nu de eerste oogst blijkbaar is gelukt. Wel kan daardoor de winst lager zijn uitgevallen dan op voorhand begroot. Daarmee is niet uit te sluiten dat er daadwerkelijk een financiële injectie nodig was voor de onderneming, zoals [appellanten] stellen. Maar zelfs als de Amerikaanse investeerders daartoe niet bereid waren, geeft dat de broers [de broers] - met name in hun hoedanigheid van (voormalig) bestuurder, maar ook als aandeelhouders - niet het recht om met een of meer van deze investeerders, en onder buitensluiting van [geïntimeerde 2] en zonder hem te informeren, een concurrerende onderneming op te zetten waarin de kennis wordt ingezet die in het eerste project is opgedaan en mogelijk ook activa worden gebruikt die toebehoren aan FD BV, zonder dat FD BV daarvoor enige vergoeding heeft ontvangen. Gezien de in het geding gebrachte stukken, waaronder communicatie over de financiering van de (aankoop via de uitoefening van een koopoptie) nieuwe
greenhouse, is voldoende aannemelijk dat de vennootschappen waarbij de broers betrokken zijn, zich nog steeds bezighielden met de productie en verkoop van cannabis, terwijl de activiteiten in FD BV, FDAS en FD Holdings LLC al waren gestaakt. Dat de broers [de broers] zich bezig houden met (consultancy omtrent) het kweken van tomaten, aardbeien en andere legale producten, zoals zij bij de voorzieningenrechter hebben verklaard, is in dat licht niet aannemelijk. Gezien het voorgaande wordt voorbijgegaan aan de betwisting van de broers [de broers] dat zij een concurrerende vennootschap hebben opgezet. Vooralsnog is niet uit te sluiten dat op deze wijze aan FD BV materieel of immaterieel actief is onttrokken. Dit geldt eens temeer nu ten tijde van het ontbindingsbesluit van FD BV de Amerikaanse deelnemingen FD Holdings LLC en FDAS nog niet waren ontbonden. Dat is pas in 2022 gebeurd, nadat eerst – zo hebben [geïntimeerden] voldoende aannemelijk gemaakt – in ieder geval een deelneming van FD Holdings LLC en FDAS was verhangen naar B&H, een vennootschap van de broers [de broers] en [Persoon 1] . Verder hebben [geïntimeerden] erop gewezen dat de
operating agreementvan FDAS bepaalt dat Holdings LLC recht had op managementvergoedingen en (dus) ook daarom mogelijk waarde had. Dit sluit niet uit dat er op het moment van ontbinding mogelijk nog baten waren. Het lag met name op de weg van de broers [de broers] om hierover duidelijkheid te verschaffen. Vooralsnog is dat onvoldoende gebeurd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er mogelijk nog sprake is van nog niet geïnde baten van FD BV wegens vorderingen op derden of acties in het kader van de verhangingen. Dat ook als de door [geïntimeerden] geschetste prognoses voor de verhangen entiteiten juist zouden zijn, er altijd een min onder de streep zou overblijven voor FD BV vanwege het beperkte belang van FD BV in FDAS, zoals [appellanten] hebben betoogd, staat niet op voorhand vast.
6.9.4
Al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van gewichtige redenen om de broers [de broers] te schorsen als vereffenaars van FD BV. Daarmee wordt [geïntimeerde 2] feitelijk haar enige vereffenaar. In die hoedanigheid zal [geïntimeerde 2] te gelegener tijd rekening en verantwoording moeten afleggen aan de broers [de broers] . Dit biedt hen voldoende mogelijkheden hun belangen te behartigen, zo nodig met gebruikmaking van de procedure van artikel 2:23b lid 5 BW. Daarmee slaagt de tweede grief van [geïntimeerden] ; de broers [de broers] zullen worden geschorst als vereffenaars.
Informatieverstrekking en dwangsommen
6.1
De voorzieningenrechter heeft de broers [de broers] en FD BV op straffe van een dwangsom veroordeeld om voor [geïntimeerde 2] de Dropbox-omgeving te herstellen naar de situatie van vóór 21 november 2021 en [geïntimeerde 2] toegang te verlenen tot kort gezegd de volledige administraties van de vennootschappen, genoemd in het organogram dat aan het vonnis is gehecht, door de voorzieningenrechter aangeduid als “de Vennootschappen” (zie rov. 2.11). Dit betreft in ieder geval FD BV, FDAS, A&S A1, A&S License, ADA B1, ADA Ventures, HH BV, BLI BV, HH USA en Holland Hydroponics GC LLC (hierna:
HH GC). Daarnaast zijn de broers [de broers] veroordeeld om [geïntimeerde 2] op straffe van een dwangsom inzage te verlenen in, samengevat,:
(1) een overzicht van inkomsten, uitgaven, bezittingen, vorderingen en schulden, inclusief mutaties van de Vennootschappen over de periode 1 november 2021 tot en met 31 augustus 2022,
(2) de jaarrekeningen 2019, 2020 en 2021 van de Vennootschappen,
(3) ten aan zien van de FD-Groep een overzicht van de gerealiseerde opbrengsten van de verkoop of overdracht van de Greenhouses Faciliteit en de Nieuwe Faciliteit,
(4) een overzicht van alle besluiten op aandeelhouders- en bestuursniveau van alle Vennootschappen in de periode van 1 november 2021 tot en met 31 augustus 2022,
(5) een overzicht van alle eventuele verkoophandelingen over die periode en
(6) een overzicht van alle betalingen die vanuit de Vennootschappen in genoemde periode aan de broers [de broers] zijn gedaan, waaronder managementvergoedingen en rekeningcourantverhoudingen, inclusief onderbouwende stukken.
6.11
Twee categorieën stukken zijn in dit kader door de voorzieningenrechter afgewezen omdat die te weinig bepaald waren en te zeer zouden neerkomen op een fishing expedition. Dit betreft kort gezegd (1) de actuele resultaats- en liquiditeitsprognoses voor de Vennootschappen en (2) alle stukken die zijn uitgewisseld met banken, investeerders en derden betreffende de financiering.
6.12
[appellanten] hebben in hun derde grief in principaal hoger beroep uiteengezet dat zij zo goed mogelijk hebben geprobeerd aan het kortgedingvonnis te voldoen, maar dat niet alle stukken bestaan. Die stukken kunnen zij niet afgeven, zo betogen zij. [geïntimeerden] stellen daar tegenover dat niet volledig aan het vonnis is voldaan. [appellanten] hebben voorts in hun vijfde grief in het principaal hoger beroep aangevoerd dat zij het organogram waarbij de voorzieningenrechter in zijn beslissing heeft aangeknoopt, hebben betwist. Ze hebben verder betoogd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is zodra het Amerikaanse entiteiten betreft waarvan stukken gevraagd worden of waar geldvorderingen indirect op zien. Gesteld wordt dat de Nederlandse rechter geen veroordeling kan uitspreken tot verstrekking van informatie die betrekking heeft op de Amerikaanse vennootschappen.
6.13
De beide grieven in onderlinge samenhang beschouwd, leggen de vraag voor in hoeverre [appellanten] zijn gehouden stukken met betrekking tot de Amerikaanse vennootschappen over te leggen. Het hof stelt voorop dat in deze procedure alleen veroordelingen ten laste van de door [geïntimeerde 2] in rechte betrokken partijen (de broers [de broers] en de drie Nederlandse vennootschappen FD BV, HH BV en BLI BV) kunnen worden uitgesproken. Reeds omdat de Amerikaanse vennootschappen als zodanig niet in deze procedure zijn betrokken, kunnen ten aanzien van deze vennootschappen geen veroordelingen worden uitgesproken. Dit laat onverlet dat [appellanten] als (gewezen) middellijk aandeelhouders en bestuurders wel over informatie met betrekking tot de Amerikaanse vennootschappen kunnen beschikken, waarvan afgifte gevorderd zou kunnen worden. Daarbij heeft echter te gelden dat niet ervan kan worden uitgegaan dat aandeelhouders of bestuurders persoonlijk beschikken over de volledige boekhouding en administratie van een vennootschap en dat zij dus ook niet tot afgifte of inzage daarvan kunnen worden veroordeeld. Dit geldt eens temeer voor middellijk aandeelhouders en bestuurders. Die gegevens behoren immers toe aan de rechtspersoon en niet aan degenen die daartoe eventueel toegang hebben. Het kan hier dus alleen gaan om afgifte van stukken waarover [appellanten] zelf beschikken. In zoverre slagen de grieven.
6.14
Een andere vraag is in hoeverre [geïntimeerden] een rechtmatig belang hebben in de zin van artikel 843a Rv bij afgifte van stukken voor zover het informatie betreft aangaande HH USA en HH GC LLC. [appellanten] hebben expliciet betwist dat HH USA verbonden was HH BV en BLI BV. Waar [geïntimeerden] een
operating agreementvan HH USA hebben overgelegd met BLI BV als
Member, hebben [appellanten] een
operating agreementvan HH USA overgelegd met [appellant sub 4] als
Member. Het bestaan van de twee verschillende
operating agreementsis niet toereikend verklaard. Dat HH USA een dochter is van HH BV blijkt niet uit de overgelegde stukken. [geïntimeerden] hebben evenmin voldoende onderbouwd dat HH GC een dochter is van HH USA. Bij die stand van zaken is er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond in het kader van dit kort geding ervan uit te gaan dat HH USA en HH GC aan HH BV/BLI BV zijn verbonden.Voor zover de informatievorderingen van [geïntimeerden] zien op die vennootschappen zullen zij dus worden afgewezen.
6.15
Wat betreft de stelling van [geïntimeerden] dat [appellanten] niet volledig aan het vonnis hebben voldaan en dat daarom dwangsommen zijn verbeurd, heeft te gelden dat dit aan de executierechter moet worden voorgelegd. Het hoger beroep van dit kortgedingvonnis leent zich niet voor discussie over de vraag of correct aan de veroordeling is voldaan en of er dwangsommen zijn verbeurd.
6.16
In hun vierde grief in incidenteel hoger beroep hebben [geïntimeerden] gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte de afgifte van de twee onder 6.11 bedoelde categorieën stukken heeft afgewezen. Wat betreft kort gezegd de prognoses is het hof van oordeel dat dergelijke stukken tot de normale administratie en boekhouding van een vennootschap behoren, zodat [geïntimeerde 2] als (indirect) bestuurder van FD BV, HH BV en BLI BV recht heeft op inzage. Het hof zal deze vordering daarom in zoverre toewijzen en daaraan een dwangsom verbinden. Wat betreft de categorie financiële stukken die zijn uitgewisseld met derden zoals banken en investeerders, heeft te gelden dat uit de door [geïntimeerden] aangebrachte beperking
"waarin in welke vorm dan ook financiële of operationele verwachtingen zijn opgenomen ten aanzien van de Groep tussen een Vennootschap en de betreffende derde in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 augustus 2022"onvoldoende duidelijk volgt welke stukken zij wensen te ontvangen. Dit deel van de vordering moet daarom wegens onvoldoende bepaaldheid worden afgewezen. Daarmee slaagt de vierde grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep deels.
6.17
Dan is er nog een discussie over de dwangsommen als zodanig. Met hun vierde grief in principaal hoger beroep komen [appellanten] daartegen op; zij vinden de dwangsommen ten onrechte opgelegd en bovendien te hoog. Anders dan [appellanten] stellen, zijn de dwangsommen, gezien de eerdere uitsluiting van [geïntimeerden] van informatie, niet ten onrechte opgelegd. Nu deze dwangsommen ertoe dienen dat een veroordeling ook daadwerkelijk wordt nagekomen en er daarom een afschrikwekkende werking van dient uit te gaan, wordt voorbij gegaan aan het betoog dat zij te hoog zijn.
[geïntimeerden] anderzijds vragen met hun zesde grief in incidenteel hoger beroep een aanzienlijke verhoging van de dwangsommen en het maximum omdat er voor de broers [de broers] een onvoldoende prikkel van zou uitgaan. Het hof leest in de eiswijziging van [geïntimeerden] , anders dan [appellanten] , niet dat [geïntimeerden] hun dwangsomvordering met betrekking tot de in eerste aanleg toegewezen vorderingen hebben prijsgegeven. De eiswijziging ziet op de stand van zaken na het bestreden vonnis. De voorzieningenrechter heeft de dwangsommen op het herstel van de toegang tot de bedrijfsinformatie en op het verstrekken van stukken gesteld op € 500,00 per dag dat niet aan het bevel wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00. Het hof ziet onvoldoende aanleiding de dwangsom als zodanig te verhogen. Wel ziet het hof grond, gelet op het belang van de zaak, om de maxima te verhogen naar € 50.000,00.
[geïntimeerden] hebben in dit verband overigens nog betoogd dat zij geen dwangsommen hebben kunnen executeren omdat zij in Nederland geen vermogensbestanddelen meer hebben kunnen achterhalen. Ook dit feitelijke probleem kan het hof in hoger beroep niet verhelpen.
6.18
Daarmee slagen de grieven met betrekking tot de informatieverstrekking en de dwangsommen ten dele. [appellanten] zijn slechts gehouden de stukken te verstrekken waarover zij zelf beschikken zoals bedoeld onder 6.13, terwijl zij geen stukken hoeven te verstrekken met betrekking tot HH USA en HH GC LLC (rov. 6.14). Voorts zullen de maxima van de dwangsommen worden verhoogd. Voor het overige falen de grieven.
De vordering van [geïntimeerde 2]
6.19
Met hun tweede grief (in het principaal hoger beroep) komen [appellanten] op tegen het oordeel dat de broers [de broers] als bestuurders van FD BV uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid jegens [geïntimeerde 2] persoonlijk aansprakelijk zijn tot terugbetaling van de lening die zij aan FD BV heeft verstrekt.
6.2
Het gaat hier om de opeising van een lening in kort geding van de bestuurders van de vennootschap die het geld heeft geleend. Niet in geschil is dat de termijn voor terugbetaling al is verstreken en dat de lening opeisbaar is. Tot terugbetaling is in principe alleen de geldlener, zijnde de vennootschap FD BV, aan te spreken en dus niet haar bestuurders. Bovendien gelden de beperkingen die de rechtspraak stelt aan de toewijzing van een geldvordering in kort geding, erop neerkomend dat de rechter in dit kader terughoudendheid past, dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk moet zijn, dat een onmiddellijke voorziening geboden moet zijn en dat beoordeeld moet worden in hoeverre er voor de schuldenaar een restitutierisico bestaat. Het springende punt in deze zaak is of het bestaan van het vorderingsrecht voldoende aannemelijk is. Daarbij gaat het erom of [geïntimeerde 2] , naast haar vordering op FD BV, (ook) een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid heeft op de broers [de broers] . Een vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid ontstaat als de bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Dat kan aan de orde zijn als zij bij het aangaan van de overeenkomst (handelend namens de vennootschap) wisten of redelijkerwijs behoorden te weten dat de vennootschap daaraan niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden ( Beklamel ) of als zij als bestuurders hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
6.21
Het debat is toegespitst op de vraag ofde broers [de broers] , nadat in mei 2020 de lening was afgesloten, in de loop van 2021 (toen de verhoudingen binnen het bestuur verstoord raakten), vermogensbestanddelen uit FD BV hebben weggesluisd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het er alle schijn van heeft dat uit FD BV of de aan haar verbonden groep vermogen is weggesluisd. Waar FD BV de schuldenaar is, valt niet in te zien waarom een eventueel wegsluizen van vermogensbestanddelen uit de groep in dit kader relevant zou kunnen zijn. Het gaat om de situatie bij FD BV. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 6.9.3 volgt dat vooralsnog niet is uit te sluiten dat er mogelijk vermogensbestanddelen bij FD BV zijn weggesluisd en dat dit in het kader van de vereffening nader onderzocht kan worden. Daarmee kan echter nog niet worden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde 2] een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid heeft op de broers [de broers] . Uit een en ander is namelijk niet zonder meer af te leiden dat aannemelijk is dat de bestuurders hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt. In mei 2021 werd de lening opeisbaar. Vooralsnog is onduidelijk of FD BV op enig moment in 2021 over voldoende middelen beschikte om die verplichting na te komen en of die mogelijkheid door toedoen van de thans aangesproken bestuurders teniet is gegaan. Bij die stand van zaken is de vordering van [geïntimeerde 2] niet toewijsbaar. De tweede grief van [appellanten] in het principaal appel slaagt.
Voorschot op managementvergoeding
6.22
[geïntimeerde 2] vordert een voorschot op zijn managementvergoeding, die kennelijk sinds november 2021 niet meer is betaald. [geïntimeerde 2] was bestuurder bij FD BV. Op 21 november 2021 is hij afgesloten van de bedrijfsinformatie, zo staat vast. Op 29 november 2021 is in een ava vervolgens besloten tot ontbinding van die vennootschap. Hiervoor is al geoordeeld dat in deze procedure ervan moet worden uitgegaan dat die ontbinding effect heeft gehad. Het moet er aldus voor worden gehouden dat [geïntimeerde 2] managementvergoedingen heeft ontvangen totdat FD BV werd ontbonden. Dit duidt erop dat hiertussen een samenhang heeft bestaan. Uit hetgeen is vastgesteld onder 3.29 en uit de stellingen van [geïntimeerde 2] is onvoldoende duidelijk af te leiden op welke basis [geïntimeerde 2] nu nog meent aanspraak te kunnen maken op een managementvergoeding. Gezien de complexe structuur van de groep, met veel vennootschappen in de VS, had het op zijn weg gelegen uiteen te zetten waarom hij meent ook na de ontbinding van FD BV nog aanspraak te hebben op managementvergoedingen. Bij gebreke daarvan faalt de vijfde grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep waarin is betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn vordering tot betaling van managementvergoedingen heeft afgewezen.
Conclusie
6.23
In het principaal appel van [appellanten] slaagt de tweede grief. De broers [de broers] zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de lening van [geïntimeerde 2] . De grieven van [appellanten] met betrekking tot kort gezegd de informatieverstrekking slagen deels. In het incidenteel appel van [geïntimeerden] slagen de tweede, de vierde grief (deels) en de zesde grief (deels). De broers [de broers] zullen als vereffenaar geschorst worden en [appellanten] zullen op straffe van een dwangsom ook worden veroordeeld tot afgifte van een extra categorie stukken die door de voorzieningenrechter is afgewezen op de wijze zoals hierna te bepalen. Daarnaast zullen de dwangsommen worden gemaximeerd op € 50.000,00. Voor het overige falen de grieven.
6.24
Omdat partijen over en weer op punten gelijk krijgen, zal het hof de kosten aldus compenseren dat iedere partij voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep de eigen kosten dient te dragen.

7.Beslissing

Het hof:
7.1
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij:
- onder 5.1 en 5.3 met betrekking tot de Amerikaanse vennootschappen veroordelingen zijn uitgesproken;
- onder 5.2 en 5.4 de dwangsommen zijn gemaximeerd tot € 10.000,00;
- onder 5.3 de hierna te noemen vorderingen zijn afgewezen;
- onder 5.5 de vordering van [geïntimeerde 2] ten aanzien van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] is toegewezen;
- onder 5.6 en 5.7 [appellanten] in de kosten zijn veroordeeld;
7.2
en in zoverre opnieuw recht doende:
- bepaalt dat de onder 5.1 en 5.3 bedoelde informatieverstrekking met betrekking tot de Amerikaanse vennootschappen slechts ziet op stukken die [appellanten] respectievelijk [appellant sub 4] en [appellant sub 5] onder zich hebben en zich niet uitstrekt tot de vennootschappen HH USA en HH GC LLC;
- bepaalt dat de onder 5.2 en 5.4 bedoelde dwangsommen worden gemaximeerd tot € 50.000,00;
- vult het bepaalde onder 5.3 aldus aan dat [appellant sub 5] en [appellant sub 4] ook zijn gehouden aan [geïntimeerde 2] te verstrekken de onderbouwde en actuele prognoses inzake verwachte resultaten en liquiditeitsprognoses in FD BV, HH BV en BLI BV,
- bepaalt dat uitsluitend FD BV is gehouden tot betaling aan [geïntimeerde 2] van het onder 5.5 bedoelde;
7.3
schorst [appellant sub 5] en [appellant sub 4] met onmiddellijke ingang als vereffenaars van FD BV;
7.4
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
7.5
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen, zowel wat betreft de eerste aanleg als het hoger beroep;
7.6
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. de Winter, M.A.M. Vaessen, en A.C. Metzelaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.