ECLI:NL:GHAMS:2024:2700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
23-003319-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, specifiek tegen [benadeelde] en [slachtoffer] op 26 februari 2022 in Bergen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een zitting op 10 september 2024.

De tenlastelegging omvatte geweldshandelingen waarbij de verdachte en anderen [benadeelde] en [slachtoffer] meermaals hebben geslagen en geschopt, zelfs toen [benadeelde] weerloos op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd. Het hof achtte de verdachte schuldig aan openlijk geweld en heeft de straf opgelegd tot 120 uren taakstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding beoordeeld. De benadeelde had een vordering ingediend van € 5.504,75, maar het hof heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 904,75, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de zaak afgesloten met de verplichting voor de verdachte om de schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003319-23
datum uitspraak: 24 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-276697-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Bergen openlijk, te weten op de [adres 2] ter hoogte van nummer [nummer] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde] en/of [slachtoffer] door
- die [benadeelde] en/of [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of
- die [slachtoffer] tegen de grond te gooien en/of
- die [benadeelde] meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat op basis van de verklaringen in het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de geweldshandelingen jegens de aangevers [benadeelde] (verder: [benadeelde] ) en
[slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) heeft verricht.
Het hof stelt uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in de avond/nacht van 25 op 26 februari 2022 voor een avondje uit naar [bar] in Bergen gegaan. In de loop van de nacht van 26 februari 2022 is buiten de [bar] een conflict ontstaan tussen twee vriendengroepen.
Op enig moment heeft de verdachte de betrokkene [betrokkene] (al dan niet onbedoeld) een klap in het gezicht gegeven. Hierop is [benadeelde] boos geworden en heeft hij de verdachte in een houtgreep/nekklem genomen. De verdachte en [benadeelde] zijn daarbij op de grond terechtgekomen. De verdachte is vervolgens losgekomen en opgestaan. Terwijl [benadeelde] op de grond lag is hij door in ieder geval de verdachte en twee andere personen tegen zijn hoofd en lichaam geschopt. Daarnaast zijn [benadeelde] en [slachtoffer] op dat moment met vuisten tegen hun hoofd geslagen. [benadeelde] kon door het tegen hem uitgeoefende geweld vrijwel niets meer zien en is samen met zijn vriendengroep weggelopen richting een [plek] /pizzeria.
De drie jongens – waaronder de verdachte – zijn de vriendengroep van [benadeelde] en [slachtoffer] naar de [plek] /pizzaria gevolgd. Daar hebben zij opnieuw de confrontatie gezocht waarbij de groep van de verdachte [slachtoffer] en [benadeelde] nog meerdere vuistslagen hebben gegeven en [benadeelde] en [slachtoffer] zijn geraakt op het hoofd en/of het lichaam en waardoor [slachtoffer] op dat moment ‘knock-out’ is gegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte één van de personen is geweest die [benadeelde] en [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen en/of gestompt. Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [benadeelde] en [slachtoffer] . Aan dit geweld heeft de verdachte een significante bijdrage geleverd door [benadeelde] en [slachtoffer] te schoppen en te slaan en/of te stompen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt gelet op het voorgaande verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2022 te Bergen openlijk, te weten op de [adres 2] ter hoogte van nummer [nummer] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde] en
[slachtoffer] door
- [benadeelde] en [slachtoffer] meermaals tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en
- [slachtoffer] tegen de grond te gooien en
- [benadeelde] meermaals tegen het hoofd en het lichaam te schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2024
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik daar voor [bar] ben geweest op 26 februari 2022. Er was een woordenwisseling/ruzie op straat. Ik ben daar naartoe gelopen. Toen is er iets gebeurd en heb ik een duw gekregen van [benadeelde] . Ik ben daardoor van een afstapje gevallen en door mijn enkel gegaan. In die duw is [benadeelde] op mij beland en ben ik door hem in een nekklem genomen.
Het is juist dat wij elkaar nog een keer hebben getroffen voor een pizzeria. Ik liep daar langs en ik zag hem zitten. Ik ben naar hem gegaan en wilde excuses van hem. Ik was daar niet alleen. Er gebeurde van alles daar.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2022037916-2 van 26 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 13-15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [benadeelde] :
Plaats delict : [adres 2] .
Pleegdatum/tijd : 26 februari 2022 om 02:00 uur.
Ik was gister met vrienden uit bij [bar] te Bergen. Ik was met mijn vrienden [slachtoffer] , [naam 1] , [naam 2] , [betrokkene] en [naam 3] . Bij sluitingstijd, omstreeks 02:00 uur, gingen wij naar buiten.
Er ontstond een conflict.
Op een gegeven moment zie ik dat jongen 2
(het hof begrijpt: de verdachte)naar [betrokkene] toe liep en haar hard tegen haar hoofd aan sloeg. Op dat moment werd ik boos en ging ik naar jongen 2. Ik legde hem in een houtgreep op de grond. We lagen allebei op de grond en ik voelde vervolgens een harde trap tegen mijn hoofd. Ik voelde dat ik meerdere malen hard tegen mijn hoofd werd geschopt. Ik voelde onwijs veel pijn in mijn gehele hoofd en ik had geen zicht meer met mijn linker oog.
Ik stond vervolgens bij een [plek] en er kwamen 3 jongens op ons afgerend. Ik herkende jongen 1 en jongen 2, de andere jongen heb ik wel gezien.
De jongens stonden achter [naam 3] en [betrokkene] en sloegen over hun heen naar [slachtoffer] en mij. Ik bedekte mijn hoofd met beide armen hierdoor heb ik een klap op mijn armen en aan de zijkant van rechteroor gehad.
3.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2022037946-2 van 26 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 10-12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [slachtoffer] :
Ik was gisteravond op 25 februari 2022 in de [bar] in Bergen. Ik stond buiten te wachten. Ik zag plotseling dat [benadeelde] aan het vechten was.
Ik voelde dat ik werd geslagen. Ik voelde dat ik met een vuist op de rechterzijkant van mijn hoofd werd geslagen. Ik denk dat ik wel 8 keer geraakt ben, misschien wel meer. Alleen aan de rechterkant van mijn gezicht. Volgens mij waren het twee jongens die op mij waren afgestapt en die mij die klappen in mijn gezicht hebben gegeven.
Ik zag dat [benadeelde] wegliep. Ik hoorde hem zeggen dat hij niets meer kon zien.
Ik zag dat die andere groep jongens weer op ons af kwam. Ik voelde dat ik een klap tegen de rechterzijkant van mijn hoofd kreeg. Ik voelde dat ik wederom met een vuist was geslagen. Ik voelde dat deze jongens mij bij mijn capuchon pakte en ik werd op de grond geslingerd. Ik hoorde later dus van [naam 1] en van [naam 3] of [betrokkene] dat ik ook knock-out was gegaan.

4.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2022037916-11 van

17 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 56-57.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam 1] :
Ik was in de nacht van 25 maart
(het hof leest deze kennelijke verschrijving als:
25 februari 2022)samen met mijn vrienden [slachtoffer] en [benadeelde] in de kroeg.
Op 02:00 uur tijdens de uitloop van de kroeg kreeg [benadeelde] ruzie met een groep jongens. Ik hoorde achteraf dat twee jongens van die groep [naam 4] en [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte)heten.
Ik zag ook dat [betrokkene] , de vriendin van [benadeelde] , een klap in het gezicht kreeg van [verdachte] . Hierop werd [benadeelde] erg boos. Ik zag dat [benadeelde] [verdachte] in een houdgreep nam. Tijdens dit gevecht heeft [benadeelde] ook meermaals een aantal vuistslagen in het gezicht gekregen. Ik zag dat [benadeelde] en [verdachte] op de grond terecht kwamen. Ik zag dat [naam 4] en andere jongens tegen [benadeelde] begonnen te schoppen. Ik zag dat [benadeelde] meermaals in het gezicht geschopt werd. Ik zag dat [benadeelde] ook op zijn rug, buik en benen geschopt werd. Ik zag dat [verdachte] opstond van de grond en ook op [benadeelde] begon in te schoppen. Ik zag dat [benadeelde] ongeveer 10 keer geschopt werd door [naam 4] , [verdachte] en de andere jongens.
Hierop hebben [slachtoffer] , [naam 1] en ik geprobeerd [benadeelde] af te schermen. Tijdens dit gevecht kreeg [slachtoffer] een klap in zijn gezicht.
Wij kregen het uiteindelijk voor elkaar om [benadeelde] van de grond te krijgen en namen hem mee van de groep. We liepen ongeveer 10 meter van de groep vandaan. Ik zag dat [benadeelde] veel bloed had bij zijn ogen.
Ik zag dat [naam 4] , [verdachte] en nog een andere jongen op ons afkwamen lopen. Ik zag dat de drie jongens nu hun agressie op [slachtoffer] richtte. Ik zag dat [slachtoffer] twee keer een vuistslag in het gezicht kreeg van [naam 4] . Hierdoor is [slachtoffer] ook even ‘out’ geraakt.

5.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2022037916-28 van

20 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 58-61.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam 1] :
Ik kon goed zien wie het deed. Het was [naam 4] en [verdachte] .
V: Je zei dat [benadeelde] vooral klappen kreeg van een jongen die je [naam 5] noemt.
A: Hij hielp [verdachte] en [naam 4] bij het eerste gevecht.
V: Even later zitten jullie op het terras en komt de groep jongens weer terug. [slachtoffer] wordt meermaals in zijn gezicht geslagen met een vuist. Vertel me alles wat je hierover weet.
A: [naam 4] , [verdachte] en nog een andere vrij lange jongen maar daar weet ik niks van, kwamen naar ons toe lopen.
V: Wat is er allemaal op het terras nog gebeurd?
A: [benadeelde] zag op een tafel. Ik zag dat [naam 4] hem 2 a 3 keer in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [naam 4] [slachtoffer] ook een keer sloeg in zijn gezicht.
Op die avond heb ik goed gezien dat [naam 4] aan het schoppen was op [benadeelde] . Dat weet ik voor 100% zeker. Ook heb ik gezien, toen ik bij [benadeelde] stond om hem te beschermen dat [verdachte] toen voor 100% zeker ook aan het schoppen was. Ik stond met mijn benen om het hoofd van [benadeelde] en ik heb een aantal schoppen tegen mijn benen aan gekregen. Er schopten nog meer jongens.
Ik herkende [naam 4] en [verdachte] als diegene die [benadeelde] hebben geschopt terwijl hij op de grond lag.

6.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2022037916-13 van

17 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 62-63.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam 3] :
In de nacht van 25 februari 2022 was ik samen met [benadeelde] en [slachtoffer] in de kroeg. Wij waren met een groepje uit aan het gaan in Bergen. Er is die nacht een vechtpartij geweest tussen onze groep en een andere groep jongens.
Er ontstond een gevecht. Ik zag dat tijdens dit gevecht [benadeelde] op enig moment op de grond terecht kwam. Ik zag dat [benadeelde] tegen de grond aan werd geduwd. Ik zag dat [benadeelde] alleen op de grond lag. Ik zag dat er drie jongens om [benadeelde] heen stonden. Ik zag dat [benadeelde] door de jongens meermaals in zijn gezicht geschopt werd. Ik zag dat de jongens [benadeelde] om beurten in het gezicht schopte. Ik zag dat [naam 1] en [slachtoffer] de jongens probeerde tegen te houden.
Hierop ben ik naar [benadeelde] toegegaan en heb hem meegenomen uit de groep. Ik zag dat [benadeelde] letsel had in zijn gezicht. Ik hoorde [benadeelde] meermaals zeggen dat hij bijna niks zag. Ik heb [benadeelde] meegenomen naar de [plek] , welke zich rechts naast de kroeg bevond.
Ik zag dat de andere groep, de tegenpartij achter ons aankwamen. Ik zag dat zij voor [slachtoffer] gingen staan. Ik zag dat zij nu [slachtoffer] aanvielen. Ik zag dat [slachtoffer] meermaals door verschillende personen uit de groep werd geslagen. Ik zag dat [slachtoffer] meermaals in zijn gezicht werd geslagen met een vuist. Ik zag dat [slachtoffer] hierdoor door zijn knieën zakte. Ik zag dat [slachtoffer] in een soort foetus houding viel. Ik heb hierop [slachtoffer] vastgepakt zodat hij niet op de grond viel. Ik heb tegen [slachtoffer] geroepen maar ik zag dat ik geen reactie kreeg. [slachtoffer] is dus gewoon knock-out geslagen.

7.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2022037916-27 van

20 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 64-67.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam 3] :
Ik was uit in Bergen naar de [bar]. Ik was samen met [benadeelde] , [betrokkene] , [naam 1] , [slachtoffer] en [naam 2] . Op het moment dat de zaak dicht ging ben ik naar buiten gegaan.
Ik zag dat [benadeelde] op de grond lag en door drie jongens werd geschopt. Eerst in zijn buik en daarna op zijn gezicht.
Ik nam [benadeelde] mee naar de [plek] om te kijken hoe het met [benadeelde] ging. Later kwam ons groepje weer bij elkaar en kwamen de jongens terug en probeerden ze het uit op [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] een volle klap tegen zijn gezicht kreeg en knock out ging.
Ik had vrij zicht op de situatie. Ik stond naast [benadeelde] toen hij op de grond lag.
V: Vervolgens zag je dat [benadeelde] meermaals tegen zijn hoofd werd geschopt. Vertel hier eens alles over.
A: Hij werd eerst geduwd en kreeg toen een paar meppen en hij werd in zijn buik geschopt en daarna in zijn gezicht geschopt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft zich in het kader van de strafmaat op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, dat hij
‘first offender’is en dat hij zijn leven op de rit heeft. De raadsman heeft het hof daarom verzocht om – bij strafoplegging – te volstaan met oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven, na inname van een hoeveelheid alcohol, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met anderen, zonder noemenswaardige aanleiding, zijn slachtoffers meermalen te schoppen, te slaan en/of te stompen, onder andere – in het geval van [benadeelde] – tegen het hoofd en het lichaam. Zelfs toen [benadeelde] weerloos op de grond lag zijn de verdachte en anderen hiermee doorgegaan. Dit is een zeer ernstig feit. [benadeelde] , maar ook zeker de verdachte, mag van geluk spreken dat het incident niet nog ernstiger gevolgen heeft gehad.
Een dergelijk feit brengt naast schade, angst en pijn voor de slachtoffers, gevoelens van angst en onrust in de samenleving teweeg. Dit geldt temeer nu de verdachte en zijn mededaders het feit hebben gepleegd op de openbare weg, in aanwezigheid van meerdere getuigen. De ervaring leert dat slachtoffers, als ook de omstanders van dergelijke geweldsuitbarstingen (ernstige) psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het hof is van oordeel dat tegen dergelijk geweld hard moet worden opgetreden.
Het hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij het relevante oriëntatiepunt van het LOVS, waarin voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt wordt genoemd. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte naar voren is gebracht ziet het hof echter aanleiding om de op te leggen taakstraf enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.504,75, bestaande uit een bedrag van € 5.004,75 ter compensatie van materiële schade (€ 277,46 medische kosten – eigen risico, € 4.600,00 verlies van arbeidsvermogen en € 127,29 tandheelkundige kosten) en een bedrag van € 500,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 904,75.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de schadepost ‘verlies arbeidsvermogen’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is en onderzoek naar dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 404,75 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering dat betrekking heeft op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering onvoldoende onderbouwd is en het geven van gelegenheid voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Door de benadeelde partij zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat en in het bijzonder gedurende welke periode de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen niet heeft kunnen werken.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, mede omdat zijn gemotiveerde en onderbouwde stellingen dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, in het bijzonder niet met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en de causale relatie met het bewezenverklaarde. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het lichamelijke letsel dat de benadeelde partij daarbij heeft opgelopen in de vorm van een kneuzing aan zijn linkeroog (waardoor hij op de dag van de mishandeling niets heeft kunnen zien met dat oog), een bloeding onder het slijmvlies van zijn oog, een blauw, gezwollen en bloeddoorlopen oog, een dikke wang en een afgebroken tand, alsmede op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade van (in totaal) € 904,75 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 904,75 (negenhonderdvier euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 404,75 (vierhonderdvier euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 904,75 (negenhonderdvier euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 404,75 (vierhonderdvier euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
- 21 maart 2022 over een bedrag van € 127,29 ter zake van tandheelkunde kosten
- 11 juli 2022 over een bedrag van € 277,46 ter zake van medische kosten (eigen risico)
en van de
immateriële schadeop 26 februari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. R.A.E. van Noort en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 september 2024.
mr. V.J.M. Goldschmeding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.