ECLI:NL:GHAMS:2024:2684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.328.038/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling tussen vader en minderjarige zoon na langdurige afwezigheid en weerstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn bijna veertienjarige zoon. De vader had in kort geding verzocht om omgang met zijn zoon, die hij al meer dan een jaar niet had gezien of gesproken. Het hof oordeelde dat de zoon veel weerstand vertoont tegen contact met zijn vader, wat de reden was om de vordering van de vader af te wijzen. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, stelde dat de omgang niet in het belang van de minderjarige was. Het hof bevestigde dat de kort gedingprocedure niet geschikt was om de oorzaken van de weerstand van de zoon te onderzoeken, en dat dit in een bodemprocedure zou moeten gebeuren. Het hof benadrukte het belang van een veilige omgangsregeling en riep beide ouders op om samen te werken aan een verbetering van de onderlinge verstandhouding, met behulp van hulpverlening. Uiteindelijk vernietigde het hof het eerdere vonnis en wees de vordering van de vader af, waarbij de proceskosten tussen de ouders werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.328.038/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/15/337859 / KG ZA 23-139
arrest van de meervoudige familiekamer van 24 september 2024
inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Pinarbasi te Amsterdam,
tegen
[de vader],
thans verblijvende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Ertekin te Den Haag.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is bij dagvaarding van 30 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), van 2 mei 2023, onder het hiervoor genoemde zaaknummer gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
1.4.
Op 17 juni 2024 heeft het hof partijen verzocht zich kort schriftelijk uit te laten over de
huidige stand van zaken met betrekking tot de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Hierna zijn
ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 18 juni 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2024.
1.5.
De voorzitter heeft [minderjarige] in raadkamer gehoord op 26 juni 2024.
1.6.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 juni 2024 doen bepleiten door hun respectieve advocaten. Beide partijen zijn bijgestaan door een tolk in de Turkse taal. De vrouw heeft nog een productie in het geding gebracht.
1.7.
Ter zitting hebben partijen verzocht de zaak twee weken aan te houden in verband met overleg. Vervolgens heeft de vrouw arrest gevraagd en de man een nadere aanhouding. Omdat partijen geen overeenstemming hebben over een nadere aanhouding, zal het hof arrest wijzen.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is geëindigd op 13 mei 2016 door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand in Turkije van de echtscheidingsbeschikking van 5 april 2016 van de rechtbank in Turkije.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige
[minderjarige], [in] 2010 te [plaats C] , Turkije.
2.3.
Bij genoemde Turkse echtscheidingsbeschikking van 5 april 2016 is, voor zover nu van belang, bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft. Verder is een omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat [minderjarige] bij de vader verblijft in het eerste en derde weekend van elke maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, op de tweede dag van religieuze feestdagen van 10.00 uur tot de derde dag om 17.00 uur, van 1 juli om 10.00 uur tot 31 juli 17.00 uur, en de eerste week van de semestervakantie van de eerste dag om 10.00 uur tot de laatste dag om 17.00 uur.
2.4.
Partijen hebben in onderling overleg de omgangsregeling aangepast en [minderjarige] heeft tot februari 2020 in Turkije wekelijks fysiek contact gehad met de vader.
2.5.
De moeder is met [minderjarige] in februari 2020 uit Turkije naar Griekenland vertrokken en vervolgens in Nederland gaan wonen. De vader heeft, in elk geval tot het moment dat hij naar Nederland kwam, nog telefonisch contact gehad met [minderjarige] .
2.6.
De vader is in januari 2023 in Nederland aangekomen. Hij heeft op 16 januari 2023 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aangevraagd. Thans verblijft hij in [plaats B] .
2.7.
Nadat het bestreden vonnis is gewezen heeft de vader op 13 mei 2023 met [minderjarige] contact gehad in een restaurant in Haarlem. Hierna heeft [minderjarige] de vader niet meer gezien of gesproken.

3.De vordering in hoger beroep

3.1.
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, naar het hof begrijpt, de vordering van de vader zal afwijzen, kosten rechtens.
3.2.
De vader heeft geconcludeerd de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen en grief 1 en 2 van de moeder ongegrond te verklaren met bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.

4.Beoordeling

4.1.
Bij het bestreden vonnis van 2 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter op vordering van de vader bepaald dat [minderjarige] eenmaal per maand - op een in gezamenlijk overleg te bepalen dag - gedurende vier uur in een restaurant contact zal hebben met de vader, begeleid door de vrouw, haar partner of een derde. De voorzieningenrechter overwoog daartoe onder meer het volgende:
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uitgangspunt dat het contact met de man veilig en zonder stress voor [minderjarige] verloopt en geen ernstig nadeel oplevert. Hij heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt en is bezig zijn leven in Nederland op te bouwen. [minderjarige] woont al een aantal jaar bij zijn moeder en stiefvader zonder fysiek contact met de man. Nu de vrouw haar -ter zitting toegelichte- twijfels heeft over de reden van het verblijf van de man in Nederland en bang is voor de veiligheid van [minderjarige] , zal de voorzieningenrechter de vordering van de man in zoverre afwijzen en bepalen dat [minderjarige] eenmaal per maand -op een in gezamenlijk overleg te bepalen dag- gedurende vier uur in een restaurant contact met de man heeft, begeleid door de vrouw, haar partner of een derde.”
4.2.
De moeder komt met haar grieven op tegen de beslissing om een contactregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen. In haar eerste grief voert de moeder aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat de man nog regelmatig telefonisch contact heeft met de man. Deze grief faalt. In beginsel vloeit het spoedeisend belang al voort uit de aard van de zaak. Dit zou anders kunnen zijn als er nog wel contact is tussen de vader en [minderjarige] , maar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat daarvan geen sprake meer is – nog daargelaten dat telefonisch contact iets anders is dan fysiek contact.
4.3.
Met haar tweede grief stelt de moeder aan de orde dat - kort gezegd - omgang niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in Nederland niet verlopen is op een manier die [minderjarige] plezierig vond. [minderjarige] vertoont inmiddels veel weerstand tegen het contact met zijn vader; hij heeft zijn vader sinds 13 mei 2023 niet meer gezien of gesproken. Senza Zorg is eerder betrokken geweest bij [minderjarige] , onder andere vanwege de spanningen die hij in verband met de omgang met zijn vader in Nederland heeft ervaren. [minderjarige] heeft op 26 juni 2024 aan de voorzitter verteld dat hij voorlopig ook echt geen contact met zijn vader wil. Het hof constateert dan ook dat er op dit moment onvoldoende draagvlak is bij [minderjarige] voor een omgangsregeling. Gelet op de grote weerstand van [minderjarige] is het hof van oordeel dat het op dit moment niet in zijn belang is om omgang tussen hem en zijn vader te bepalen.
Hierbij overweegt het hof dat een kort gedingprocedure zich niet leent om te onderzoeken waardoor de weerstand van [minderjarige] wordt veroorzaakt. Dit zou wel in een bodemprocedure kunnen gebeuren, waarbij ook kan worden onderzocht wat er nodig is om die weerstand te doen verdwijnen, dan wel in elk geval te doen afnemen. Gelet op hetgeen de ouders ter zitting hebben verklaard kan niet worden uitgesloten dat die weerstand (bewust of onbewust) door de moeder (en haar nieuwe partner) is gevoed; daarbij kunnen ervaringen van de moeder uit het verleden een rol spelen. Het hof doet hierom een beroep op beide ouders om zich, in het belang van [minderjarige] en met behulp van hulpverlening zoals Senza Zorg, in te spannen om de onderlinge verstandhouding te verbeteren. Dit kan bijdragen aan het treffen van een voor [minderjarige] veilige omgangsregeling.
4.4.
Omdat het hoger beroep van de moeder slaagt, kan het bestreden vonnis niet in stand blijven. Het hof zal de oorspronkelijke vordering van de vader om een contactregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen afwijzen. De door de vader gevorderde kostenveroordeling deelt dat lot. Ouders waren vroeger met elkaar getrouwd. Hierom zal het hof de proceskosten tussen hen compenseren op de wijze zoals hierna vermeld, zowel voor wat betreft de procedure bij de voorzieningenrechter als die bij het hof.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
wijst de oorspronkelijk door de vader gevorderde contactregeling alsnog af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van de procedure in eerste aanleg als in
hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. M.C. Schenkeveld en mr. R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.