Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
€ 2.428,-(tarief II, 2 punten)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, beide eigenaar van naast elkaar gelegen percelen met bedrijfsgebouwen en bovenwoningen. De partijen hebben hun gebouwen uitgebreid, waardoor deze tegen elkaar aan liggen. Het geschil betreft de erfgrens, onrechtmatige overbouw en de wijze van bouwen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.T. Slofstra, is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat de erfgrens door verjaring vijftien centimeter van de kadastrale grens was verschoven ten gunste van de appellant, maar dat de vorderingen van de appellant en de vorderingen van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, voor een groot deel niet toewijsbaar waren.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar de mediationpoging heeft geen resultaat opgeleverd. Het hof heeft de grieven van de appellant en de geïntimeerde gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat het beroep op verjaring van de appellant niet kan slagen, omdat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij gedurende de vereiste periode ondubbelzinnig bezit heeft gehad over de betwiste strook grond. Het hof heeft ook geoordeeld dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door over de erfgrens heen te bouwen, maar dat de overbouw zeer beperkt is en dat de geïntimeerde geen concreet belang heeft bij de vordering tot verwijdering van de overbouw.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. De kosten van het incidenteel appel zijn gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 24 september 2024.