ECLI:NL:GHAMS:2024:2668

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
23-002812-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan bloedonderzoek door verdachte met voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van het weigeren medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, nadat hij was staande gehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had voorwaarden verbonden aan zijn toestemming voor het bloedonderzoek, wat volgens de rechtspraak gelijkgesteld wordt aan een weigering in de zin van artikel 163 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de zitting op 23 juli 2024 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De verdachte had eerder al een taakstraf opgelegd gekregen voor een soortgelijk feit, wat de ernst van de situatie onderstreept. Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de verdachte geen expliciete weigering had gedaan maar om een arts had gevraagd, verworpen.

Het hof oordeelde dat de verdachte door voorwaarden te stellen aan zijn medewerking, zich schuldig had gemaakt aan de overtreding van artikel 163, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 dagen, een taakstraf van 40 uren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002812-22
datum uitspraak: 6 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 96-122002-22 en 96-175829-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 mei 2022 te Avenhorn en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 mei 2022 te Avenhorn en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van niet aangewezen stoffen, te weten alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het weigeren medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte, op grond van zijn medische toestand, aan de politieambtenaren heeft gevraagd een arts te spreken. De politieambtenaren hebben hieraan geen gevolg gegeven, waardoor de verdachte niet in de gelegenheid is geweest een arts te spreken en er geen bloedonderzoek is verricht. Anders dan hem wordt verweten is er geen sprake van een expliciete weigering, maar van een verzoek om een arts te spreken. De verdachte heeft geen voorwaarde gesteld aan zijn weigering, maar aan zijn toestemming, aldus de raadsman.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte – door voorwaarden te stellen aan zijn medewerking – moet worden beschouwd als een weigeraar.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt het verweer en is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 163, lid 6, WVW 1994. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten in de nacht van 12 op 13 mei 2022 een melding kregen van een voertuig dat slingerend en met een veel te lage snelheid reed op de A7, in de richting van Avenhorn. Toen de verdachte staande werd gehouden en hij uit zijn voertuig stapte, constateerden de verbalisanten dat hij onvast ter been was en naar alcohol rook. De verbalisanten vorderden medewerking aan een voorlopige ademtest en vervolgens een ademanalyse, maar de verdachte bleek niet in staat om voldoende lucht uit te blazen voor een geslaagde test. Om die reden werd de verdachte meegenomen naar het politiebureau en werd hij gevraagd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Verbalisant Rahmati heeft gerelateerd dat de verdachte daarop zei dat hij daarvoor geen toestemming gaf. Ook aan het daarop volgende bevel van hulpofficier van justitie [verbalisant] om medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek gaf de verdachte geen gevolg. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat de verdachte verklaarde: “Neem jij de verantwoording als ik geprikt word en het gaat fout? Ga jij tekenen? Ik
wil eerst alles getekend hebben en dan wil ik dat mijn familie hier komt om die papieren te bekijken. En anders doe ik het niet.” Ondanks de uitleg van de hulpofficier van justitie dat er een arts ter plaatse zou komen en de politieambtenaren het bloed niet zou afnemen, maar de arts, bleef de verdachte herhalen dat hij een arts wilde spreken en gaf hij geen toestemming voor het bloedonderzoek.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen een voorwaarde heeft gesteld aan zijn medewerking aan het bloedonderzoek. Het verbinden van een voorwaarde aan toestemming en medewerking wordt volgens vaste rechtspraak gelijkgesteld aan een weigering in de zin van artikel 163, zesde lid, WVW 1994.
Ten overvloede merkt het hof op dat voorheen medewerking aan een bloedonderzoek straffeloos kon worden geweigerd indien er sprake was van bijzondere geneeskundige redenen. Die wettelijke uitzondering van art. 163, zevende lid, is komen te vervallen per 15 maart 2018. Het is daarom bij een bevolen bloedonderzoek niet langer mogelijk een beroep te doen op een bijzondere geneeskundige reden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2022 te Purmerend, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van 300 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een weigering medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Dit bloedonderzoek was bevolen nadat er bij de verbalisanten een vermoeden was ontstaan dat de verdachte een personenauto had bestuurd onder invloed van alcohol. Door zijn handelen heeft de verdachte verhinderd dat objectief vastgesteld kon worden of en zo ja, hoeveel, alcohol er in zijn bloed zat. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer voor de verkeersveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juli 2024 is de verdachte eerder, namelijk op 2 februari 2021, onherroepelijk veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte is voor dit feit veroordeeld tot een taakstraf, die hij reeds vóór het thans bewezenverklaarde had voltooid. Dat betekent dat het taakstrafverbod van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2021, parketnummer 96-175829-20, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) weeken ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. A.R.O. Mooy en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2024.
=========================================================================
[…]