ECLI:NL:GHAMS:2024:2666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
23-001652-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van armbanden door werkster uit woning van werkgevers met wijziging tenlastelegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van diefstal van armbanden uit de woning van haar werkgevers, waar zij als werkster en oppas werkzaam was. De pleegperiode van de diefstal werd vastgesteld van 1 april 2021 tot en met 9 maart 2022. Het hof heeft de tenlastelegging gewijzigd en vastgesteld dat de verdachte de armbanden, die aan de benadeelde partij toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 80 dagen. Daarnaast is de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,- voor materiële schade toegewezen, maar de vordering voor immateriële schade van € 1.000,- afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bewezen feiten buiten de proeftijd vielen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001652-23
datum uitspraak: 6 augustus 2024
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 mei 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-047145-23 en 23-000469-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2021 tot en met 9 maart 2022 te Purmerend, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te [adres 2], (alwaar verdachte zich bevond uit hoofde van haar werkzaamheden als oppas) armbanden en/of een ketting en/of een seksspeeltje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het tenlastegelegde komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 april 2021 tot en met 9 maart 2022 te Purmerend, armbanden die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van twee gouden armbanden uit het huis van aangeefster en haar partner, voor wie de verdachte werkzaam was als schoonmaakster en als oppas van hun jonge kind. De verdachte heeft daarmee niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangeefster, maar ook een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat aangeefster en haar man in haar hadden, door de twee waardevolle sieraden, die aangeefster had geërfd van haar oma en die waren opgeborgen in haar nachtkastje, weg te nemen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 5.838,20, bestaande uit € 4.838,20,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt.
Materiële schade
Twee gouden armbanden
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 3.868,- gevorderd voor de twee gestolen gouden armbanden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 750,-. Dit bedrag is gebaseerd op de gegevens uit het digitaal opkoopregister, waaruit volgt dat de verdachte de armbanden met nummers [nummer 1] en [nummer 2] bij het Goudwisselkantoor heeft ingeleverd en daar respectievelijk € 100,- en € 650,- voor heeft ontvangen. Het hof is van oordeel dat thans uit het dossier onvoldoende is gebleken dat diezelfde twee gouden armbanden vervolgens door het Goudwisselkantoor zijn verkocht aan [winkel], waar ze voor een aanzienlijk hoger geldbedrag werden aangeboden.
Derhalve is de verdachte gehouden tot vergoeding van de schade ter hoogte van € 750,-, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van het overige bedrag, ter hoogte van
€ 3.118,-, is het hof van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ouderschapsverlof
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan opgenomen ouderschapsverlof, ter hoogte van € 970,20, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij zich in haar vertrouwen aangetast voelt door de diefstal van eigendommen uit haar eigen huis. Dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat sprake is van aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts stelt het hof vast dat de gestelde immateriële schade – behoudens een brief van aangeefster aan de verdachte – niet is onderbouwd met enig stuk. Het hof is dan ook van oordeel dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade, ter hoogte van € 1.000,-, dient te worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2022, parketnummer
23-000469-21, voorwaardelijk opgelegde straf niet-ontvankelijk verklaren, nu de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde pleegperiode buiten de proeftijd valt en er derhalve geen sprake was van de overtreding van de voorwaarden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst
toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 maart 2022.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 23-000469-21.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. V.M.A. Sinnige en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2024.
=========================================================================
[…]