3.7Dat betekent dat ook als de verklaring van [naam 1] , die destijds inderdaad niet bij Corendon werkte en dus in zoverre niet uit eigen wetenschap kan verklaren, buiten beschouwing wordt gelaten Corendon in het bewijs geslaagd is. Voor zover het risico van bijvoorbeeld kleine fouten in namen (van enkele tientjes) voor rekening van Prijsvrij zijn gebleven, zoals zij stelt en Corendon niet concreet bestrijdt, en dit zou zijn aan te merken als incassorisico is dat in economische zin zo beperkt dat het aan deze conclusie niet af doet.
de IT-investeringen van Prijsvrij, de marketingkosten en de kwaliteitsgarantie
3.8.1[naam 3] heeft op dit punt als getuige verklaard:
Naar mijn mening loopt een reisagent geen risico in de samenwerking met de
touroperator. Alle risico's in die samenwerking komen voor rekening van de
touroperator. (…)
Een reisagent kan ervoor kiezen kosten te maken voor marketing, maar dat wordt niet
door de touroperator opgelegd. Dat is een eigen keuze van de reisagent. Als een
reisagent dat niet doet kan dat betekenen dat hij weinig klanten krijgt maar dat is aan de
reisagent. U zegt mij dat Prijsvrij een beroep heeft gedaan op een kwaliteitsgarantie. Dat
zegt mij niets. Corendon heeft niet aan Prijsvrij opgelegd om welke kwaliteitsgarantie
dan ook te bieden. Ik kan mij niet herinneren dat over deze gestelde risico's bij Prijsvrij
ooit discussie is geweest.
De andere getuigen van Corendon hebben hierover niets specifieks verklaard.
3.8.2Prijsvrij heeft gesteld dat het er bij de IT-investeringen om gaat dat elke reisagent van Corendon moest investeren in een G7-koppeling (destijds aangeboden door Pyton) om boekingen te kunnen doen in het systeem van Corendon (terwijl de kosten hiervoor niet werden gecompenseerd door Corendon). Prijsvrij wijst op correspondentie tussen Prijsvrij, Corendon en Pyton over een ‘aparte feed’ die Prijsvrij voor Corendon moest laten installeren door Pyton om 115 accommodaties van Corendon te kunnen ontsluiten, en een kostenoverzicht van Pyton waaruit blijkt dat Prijsvrij kosten heeft gemaakt in het eerste kwartaal van 2013 om deze ’aparte feed’ te laten installeren. Verder heeft zij marketingkosten gemaakt, had zij een eigen klantenservice en had zij kosten aan de garantie, bijvoorbeeld als reizigers niet in het hun aangeboden hotel terecht kwamen. Daarvan heeft zij ook e-mailverkeer overgelegd.
3.8.3Corendon stelt in reactie daarop dat zij IT-investeringen niet verplicht stelde althans dat de enige eis (in art. 9 lid 15 van de overeenkomst) voor een specifieke IT-voorziening geen althans een minieme investering vergde en dat Prijsvrij voor de Pyton-feed ook geen kosten heeft gemaakt, omdat zij in de tijd voor het onderhavige contract zelf al een succesvolle portal had gebouwd. In dat kader had zij al de benodigde door Pyton aangeboden IT-investering gedaan, los van de overeenkomst met Corendon. De factuur waarop Prijsvrij wijst ziet niet op werkzaamheden ten behoeve van een specifieke Corendon aansluiting.
Zij betwist niet dat Prijsvrij een eigen klantenservice had waarbij zij klanten – onder wie consumenten die een pakketreis van Corendon hadden aangeschaft – te woord stond en klachten afhandelde, maar dat was een eigen keuze van Prijsvrij ten behoeve van de te genereren omzet die losstond van haar overeenkomst met Corendon en die ook voor en na de overeenkomst heeft bestaan.
3.9.1Het hof stelt vast dat de overeenkomst op deze drie onderdelen (nagenoeg) geen verplichtingen oplegt.
3.9.2Gelet op de niet weersproken stellingen van Corendon over de reeds bestaande portal en de nadruk die Prijsvrij zelf in haar Memorie van Grieven legt op haar sterke IT acht het hof het bewijs voldoende dat Prijsvrij in relatie tot Corendon onder de agentuurovereenkomst geen of hoogstens verwaarloosbare risico’s liep aangaande de IT-investeringen. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.9.3Prijsvrij heeft zich beroepen op kosten die zij heeft gemaakt voor IT-maatwerk van Pyton in verband met 115 accommodaties van Corendon (prod.103). Het hof acht, anders dan Corendon, voldoende duidelijk dat de overgelegde facturen van Pyton op die werkzaamheden zien. Gelet op de relatief bescheiden hoogte van die kosten (van in totaal ca. € 6.000) in verhouding tot de omzet waarover 9% commissie werd ontvangen acht het hof dit een verwaarloosbaar risico. Het staat de principaal immers vrij om kosten niet separaat te vergoeden, maar die vergoedingen te versleutelen in de commissie. Dat die commissie en daarmee de vergoeding ruimschoots volstond om de kosten van Prijsvrij te dekken heeft Corendon gesteld, en Prijsvrij niet behoorlijk onderbouwd weersproken.
De andere concrete kosten die Prijsvrij benoemt zijn de in 2011 respectievelijk 2012 geactiveerde IT-kosten van haar bestaande IT-systeem tot een bedrag van ruim € 1 miljoen. Prijsvrij heeft er zich er in dat verband op beroepen dat, wil er sprake zijn van een eigenlijke agentuurovereenkomst, de principaal een proportioneel deel van de kosten van de reeds bestaande IT-systemen van de agent die worden ingezet bij de uitvoering van de agentuurovereenkomst, voor zijn rekening moet nemen. Zij heeft zich beroepen op het Working Document van 5 februari 2021.
Over het deel van de kosten van haar IT-systeem dat moet worden toegerekend aan de uitvoering van de Agentuurovereenkomst heeft Prijsvrij zich echter niet uitgelaten, niet aan de hand van concrete cijfers maar ook niet door middel van schattingen. Ook in dat verband is van belang dat Corendon heeft gesteld dat de commissie van 9% ruim voldoende was voor de bestrijding van Prijsvrij’s kosten; Prijsvrij heeft daar onvoldoende tegenin gebracht, ook niet in nrs. 162 e.v. van haar laatste memorie.
3.9.4Datzelfde gebrek aan nadere toelichting over de kosten geldt voor de klantenservice van Prijsvrij, waarvan vast staat dat Prijsvrij deze zowel voor, tijdens als na de overeenkomst met Corendon had en de kosten van de kennelijk door Prijsvrij verstrekte kwaliteitsgarantie. Tot het verstrekken van die garantie verplichtte Corendon Prijsvrij blijkens Corendon’s niet gemotiveerd betwiste stellingen voorts niet.
3.9.5Over de marketingkosten zijn beide partijen zeer summier. Hoewel, gelet op de door Prijsvrij aangehaalde voorbeeld-advertenties, aannemelijk is dat Prijsvrij marketingkosten heeft gemaakt in verband met de pakketreizen van Corendon geldt hiervoor dat er, gelet op de verklaring van [naam 3] , aangenomen moet worden dat Corendon haar daartoe niet indirect of direct verplichtte. Ook hiervoor geldt dat Prijsvrij daar niets tegenover heeft gesteld. Ten slotte is ook in dit verband van belang dat Corendon onvoldoende weersproken heeft gesteld dat de commissie van 9% ruimschoots voldoende was om daaruit de kosten te dekken die Prijsvrij bij de uitvoering van de Agentuurovereenkomst eventueel voor haar rekening moest nemen.
3.9.6Het hof acht, mede gelet op het gebrek aan bewijsmiddelen in andere zin, Corendon in het bewijs geslaagd.
3.10.1Vast staat dat Prijsvrij ten tijde van de overeenkomst ook voor andere reisorganisatoren als agent optrad. Zij meent dat reeds daaruit volgt dat zij geen agent in eigenlijke zin geweest kan zijn. Prijsvrij wijst daarbij onder meer op door de Europese Commissie sindsdien uitgevaardigde berichten en de nieuwe tekst van de Richtsnoeren en op door haar overgelegde opinies van deskundigen. Corendon betwist dat en heeft op haar beurt ook opinies van deskundigen overgelegd.
3.10.2De opinies van respectievelijk prof. [naam 5] en prof. [naam 6] , die allebei deskundig zijn, lopen sterk uiteen. Het hof acht zich in staat om hierover zonder (verdere) deskundige voorlichting een oordeel te geven.
In de Unierechtelijke jurisprudentie is de vaste lijn (sedert 1975, SuikerUnie, (ECLI:EU:C:1975:174 en met name ook voestalpine AG (T418-10, ECLI:EU:T:2015:516) deze:
Wanneer tussen vennootschappen een verticale verhouding bestaat, zoals tussen een opdrachtgever en zijn agent of tussenpersoon, gelden, ter beantwoording van de vraag of er een economische eenheid bestaat, hoofdzakelijk de twee volgende criteria: draagt de tussenpersoon al dan niet een economisch risico, en hebben de door de tussenpersoon verrichte diensten al dan niet een exclusief karakter.
In de in 2022 gepubliceerde Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (C248/01) is deze lijn ook vastgelegd. Daaruit volgt weliswaar dat de exclusiviteit van de relatie tussen agent en principaal mededingingsrechtelijk van belang kan zijn, maar ook dat een agent met elk van meerdere verschillende principalen een economische eenheid kan vormen. Het gegeven van non-exclusiviteit is niet doorslaggevend als het gaat om de aard van de agentuur. Waar Prijsvrij zich, voor het eerst, in haar laatste antwoordmemorie na enquête heeft beroepen op punt 46 van de Richtsnoeren, dat specifiek op de positie van internetplatforms ziet, is dat beroep te laat gedaan. Weliswaar was ten tijde van de memorie van grieven de nieuwe tekst van de Richtsnoeren nog niet bekend, maar bij de Nadere memorie na enquête van april 2022 kende Prijsvrij die wel en is zij daarop ook ingegaan, maar heeft zij dit punt niet genoemd. Het is in strijd met de goede procesorde in appel om dat argument nu nog in te brengen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan en niet hoeft te worden ingegaan op de betekenis daarvan voor de tien jaar eerder bestaande situatie die hier ter beoordeling voorligt.
3.10.3Prijsvrij heeft over de vraag hoe haar relatie met andere principalen destijds was slechts algemene stellingen betrokken, die erop neerkomen dat zij werkte voor meer dan tien reisorganisatoren, en dat het aandeel in haar omzet van geen van hen 20% oversteeg. Corendon beschikt niet over nadere informatie, die zich immers geheel in het domein van Prijsvrij bevindt. Tegen die achtergrond is, hoewel de bewijsopdracht aan Corendon is gegeven, het argument dat Prijsvrij aan het gebrek aan exclusiviteit ontleent te weinig onderbouwd.
Voor zover Prijsvrij in haar laatste memorie haar zelfstandige positie in de markt benadrukt en uitwerkt is ook dat te laat, om de hiervoor genoemde redenen.