ECLI:NL:GHAMS:2024:2661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
200.308.490/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake collectieve actie door Stichting The Privacy Collective tegen meerdere internationale bedrijven met betrekking tot AVG en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een collectieve actie van Stichting The Privacy Collective (TPC) tegen verschillende internationale bedrijven, waaronder Oracle Nederland B.V., SFDC Netherlands B.V., Oracle Corporation, Oracle America, Inc. en Salesforce.com, Inc. De zaak betreft de ontvankelijkheid van TPC in haar vorderingen op basis van de Wet Afhandeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) en de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). TPC was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft geoordeeld dat deze beslissing onterecht was en heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de ontvankelijkheid van de collectieve vorderingen niet voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling kan worden beoordeeld. De uitspraak bevat ook een beslissing over de mogelijkheid van tussentijds cassatieberoep, dat is toegestaan voor zowel dit arrest als het eerdere arrest van 18 juni 2024. Het hof heeft de proceskosten van het hoger beroep aan Oracle en Salesforce opgelegd, en de kosten zijn vastgesteld op een aanzienlijk bedrag. Deze uitspraak is van belang voor de verdere ontwikkeling van collectieve acties in Nederland, vooral in het kader van de AVG en de WAMCA.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.308.490/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/688682/ HA ZA 20-863
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 september 2024
inzake
STICHTING THE PRIVACY COLLECTIVE,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
advocaat: mr. F.M. Peters te Amsterdam,
tegen

1.ORACLE NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam,

2.SFDC NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.H. Potjewijd te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht

3.ORACLE CORPORATION,

gevestigd te Redwood Shores, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam,

4.ORACLE AMERICA, INC.,

gevestigd te Redwood Shores, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam,

5.SALESFORCE.COM, INC.,

gevestigd te San Francisco, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.H. Potjewijd te Amsterdam.
Appellante wordt hierna TPC genoemd.
Geïntimeerden worden afzonderlijk aangeduid als Oracle Nederland, SFDC, Oracle Corporation, Oracle America en Salesforce.com. Geïntimeerden onder 1, 3 en 4 worden samen (in vrouwelijk enkelvoud) Oracle genoemd. Geïntimeerden onder 2 en 5 worden samen (in vrouwelijk enkelvoud) Salesforce genoemd.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenarrest van 18 juni 2024. Bij dat arrest heeft het hof onder meer bepaald dat er een regiezitting zal zijn op 5 augustus 2024.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof binnengekomen:
- akte uitlaten voortgang procedure van TPC;
- akte uitlating na tussenarrest van Oracle;
- akte uitlating procesverloop van Salesforce.
Op 5 augustus 2024 vond de regiezitting plaats, waarvan buiten de aanwezigheid van partijen proces-verbaal is opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over het proces-verbaal te maken. Een van partijen heeft hiervan gebruik gemaakt, de brief van 18 september 2024 is aan het dossier toegevoegd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over het meest geëigende verdere procesverloop. Het hof zal daarover beslissen, met inachtneming van hetgeen partijen hebben aangevoerd.
AVG
2.2
Het hof handhaaft de beslissingen in het arrest van 18 juni 2024. Wat betreft de AVG-grondslag van de vorderingen houden die mede in dat
punitive damagesniet aan de orde kan zijn en dat de vraag of er schade is, dan wel of de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is, in dit geval een kwestie is waarover dient te worden beslist bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vorderingen en niet reeds thans, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de collectieve vorderingen. In verband met de beslissing of deze vordering van TPC tot vergoeding van die schade toewijsbaar is zal mede aan de orde moeten komen hoe het opdrachtvereiste van art. 80 lid 1 jo. art 82 AVG moet worden uitgelegd en op welk moment en op welke wijze die opdracht dient te zijn verstrekt. Met de AVG is het betreffende deel van het materiële recht geharmoniseerd, maar dat betekent niet zonder meer dat dat ook geldt voor het formele recht, dat in het algemeen tot de competentie van de lidstaten behoort en waartoe ontvankelijkheidseisen (kunnen) behoren. Het is vaste jurisprudentie dat de lidstaten hun formele recht zo moeten toepassen dat de juiste werking van het Unierecht verzekerd is, maar daarmee is nog niet duidelijk dat dit opdrachtvereiste in het kader van deze Nederlandse collectieve actie reeds in de ontvankelijkheidsfase aan de orde is en evenmin dat dit zonder meer in de weg staat aan de ontvankelijkheid van TPC; dat is een punt waarover wellicht prejudiciële vragen gesteld zullen moeten worden. Daarop wordt in dit stadium, waar het debat over de toewijsbaarheid gelet op het systeem van de Wet Afhandeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) nog niet is voltooid en ook niet voltooid kon zijn, niet vooruitgelopen.
Terugverwijzing naar de rechtbank
2.3.1
Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank. Het zich hier voordoende geval, waarin TPC in eerste aanleg ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar op de voet van artikel 3:305a BW (zoals dat luidde ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding) ingestelde collectieve vorderingen, is op één lijn te stellen met het geval waarin een uitzondering op het verbod op terugverwijzing is aanvaard omdat ten onrechte ontslag van instantie is verleend. Er is immers op louter processuele gronden niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.3.2
Dat is voorts in overeenstemming met de bijzondere aard van de WAMCA-procedure, die door de wetgever zo is ingericht dat de procedure feitelijk kan worden gesplitst in twee delen, waarvan het eerste de ontvankelijkheid van de eiser in zijn vorderingen (en enige andere voorvragen) omvat en pas in het tweede deel wordt toegekomen aan de toewijsbaarheid van de vordering. Gedaagde hoeft immers pas voor antwoord omtrent de toewijsbaarheid te concluderen (art.1018c lid 5 slot jo 1018g Rv) als het debat over de ontvankelijkheid is afgerond, de exclusieve belangenbehartiger is aangewezen, de nauw omschreven groep is vastgesteld, er gelegenheid voor opt-out is gegeven en een poging is gedaan tot het treffen van een minnelijke regeling. In dit geval is door Oracle en Salesforce nog niet voor antwoord omtrent de toewijsbaarheid geconcludeerd.
2.3.3.
Terugverwijzing na vernietiging van het niet-ontvankelijkheidsoordeel in een collectieve actie waarop de WAMCA van toepassing is, is daarmee een duidelijk omschreven en in de praktijk goed te hanteren geval waarin uitzondering op het verbod op terugverwijzing gerechtvaardigd is.
2.3.4
Anders dan TPC betoogt is terugverwijzing niet in strijd met de door de wetgever met de collectieve actie beoogde efficiëntie en doelmatigheid. Die doelen zijn gediend met de gebundelde afdoening van vorderingen in één collectieve actie, in plaats van verspreid over meerdere procedures door individuele eisers en/of partijen die opkomen voor een deel van de achterban. Er is echter voorzien in twee feitelijke instanties, hetgeen de diepgang van het debat ten goede komt en, net als in het Nederlands burgerlijk procesrecht in het algemeen, alle partijen de kans biedt om gebruik te maken van de herstelmogelijkheden van het hoger beroep. Op die manier wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat alle partijen de uitkomst kunnen accepteren, hetgeen in collectieve acties in het bijzonder van belang is. De vertraging die inherent is aan de terugverwijzing naar de rechtbank en de extra kosten die daaraan voor TPC verbonden zijn leveren daartegenover in dit geval niet een voldoende zwaarwegend belang van TPC op om de zaak bij het hof te houden.
2.4
Het hof zal, gelet op de terugverwijzing, thans geen beslissingen nemen als door TPC gevraagd aangaande de mogelijkheid tot opt-out etc. (art.1018 f lid 3 Rv) en evenmin als onder 1018 e Rv bedoeld. Die beslissingen zijn aan de rechtbank.
Tussentijds cassatieberoep
2.5
Het verzoek van Oracle en Salesforce tot het openstellen van tussentijds beroep in cassatie, zowel voor dit arrest als voor het arrest van 18 juni 2024, wordt toegewezen. Art.1018 e Rv staat niet in de weg aan tussentijds cassatieberoep; het gaat daar om een eng uit te leggen verbod dat is geschreven voor een specifieke situatie die hier niet aan de orde is.
Ook de vertraging die uit dat openstellen voortvloeit staat daaraan niet in de weg. Het gaat hier mede om kwesties die verband houden met de WAMCA waarover de Hoge Raad nog geen beslissingen heeft gegeven en die ook in andere procedures een rol spelen.
2.6
Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd. Oracle en Salesforce zullen worden veroordeeld in de proceskosten van dit (tussentijds) appel. Nu TPC geen overzicht heeft gegeven van haar tot dusver gemaakte kosten gaat het hof ervan uit dat haar vordering X (strekkend tot, kort samengevat, veroordeling van Oracle en Salesforce in de werkelijke proceskosten) niet ziet op dit stadium. Het hof ziet geen reden om af te wijken van de normale liquidatietarieven.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
verklaart TPC ontvankelijk in haar vorderingen;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere afdoening met inachtneming van hetgeen in dit arrest en het tussenarrest is overwogen en beslist;
bepaalt dat tegen dit arrest en het in deze zaak gewezen arrest van 18 juni 2024 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld;
veroordeelt Oracle en Salesforce hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van TPC begroot op € 11.482,33 aan verschotten en € 31.085 voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, L. Alwin en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024
.