ECLI:NL:GHAMS:2024:2649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23-001160-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren medewerking aan ademonderzoek na verdenking van alcoholgebruik tijdens het besturen van een voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek nadat hij verdacht werd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De tenlastelegging betrof een incident op 15 juni 2022 te Zaandijk, waar de verdachte als bestuurder van een bestelauto was aangesproken door opsporingsambtenaren. Ondanks de verplichting om mee te werken aan het ademonderzoek, weigerde de verdachte dit te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00, te betalen in vijf termijnen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De weigering om mee te werken aan een ademonderzoek wordt doorgaans zwaar bestraft, omdat dit de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de beperkte draagkracht van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001160-23
datum uitspraak: 12 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 96-149013-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis in vijf termijnen van € 200,00 te voldoen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd dat de verdachte niet over zijn rijbewijs kon beschikken, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair tien dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat de gevorderde geldboete in vijf termijnen van € 100,00 kan worden voldaan.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden op te leggen met een proeftijd van één jaar. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de op te leggen geldboete te matigen. Zij heeft daarbij gewezen op het tijdsverloop en op het feit dat de verdachte de door het CBR aangewezen onderzoeken teneinde zijn rijbewijs terug te krijgen positief heeft afgerond, maar daarbij de nodige kosten heeft moeten maken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft niet meegewerkt aan een ademanalyse waartoe hij gehouden was, nadat hij volgens de voorlopige ademtest mogelijkerwijs alcohol had gedronken en hij door de verbalisanten gevorderd was medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. De verplichting gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Door medewerking te weigeren kan niet worden vastgesteld of degene tegen wie een verdenking bestaat inderdaad alcohol heeft gedronken en zo ja, hoeveel dat is geweest. Juist om die reden wordt een dergelijke weigering doorgaans relatief zwaar bestraft.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn neergelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op basis van deze oriëntatiepunten en in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof de door de politierechter opgelegde geldboete van € 1000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. Vanwege de beperkte draagkracht van de verdachte zal hij de geldboete in termijnen mogen betalen. Het hof zal daarnaast een deel van de ontzegging van rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 200,00 (tweehonderd euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. N.E. Kwak en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.