ECLI:NL:GHAMS:2024:2643

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23-003174-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis wegens belaging en vernieling door verdachte van ex-partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die in de periode van 21 april 2020 tot en met 6 april 2022, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner, is veroordeeld voor belaging en vernieling van haar voertuigen. De verdachte had een geldbedrag van 2500 euro geleend aan de aangeefster en heeft herhaaldelijk contact met haar gezocht over de terugbetaling, waarbij hij zich niet aan de strafrechtelijke grenzen heeft gehouden. Het hof oordeelt dat de verdachte op een indringende en onzakelijke wijze heeft gecommuniceerd, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangeefster. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is een contactverbod opgelegd met de kinderen van de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van in totaal € 9.405,76, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft het beslag van de in beslag genomen olie verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003174-23
datum uitspraak: 17 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-019276-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2020 tot en met 6 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, éénmaal of meermalen
- voornoemde [benadeelde] (een) (boze/dreigend) tekstbericht(en) en/of (een) afbeelding(en) gestuurd per e-mail en/of
- voornoemde [benadeelde] en/of de kinderen van vernoemde [benadeelde] en/of de (toenmalige) partner van [benadeelde] (een) tekstbericht(en) en/of (een) afbeelding(en) gestuurd per Whatsapp en/of email en/of
- ( een) (oude) filmpje(s)/foto('s) van voornoemde [benadeelde] en hem, verdachte, op [social media 1] gezet en/of die/dat filmpje(s)/foto('s) zodanig gemonteerd waardoor het leek dat hij, verdachte en voornoemde [benadeelde] (nog steeds) een relatie hebben/hadden en/of
- een [social media 2] aangemaakt over voornoemde [benadeelde] en/of
- een (verjaardags)kaart gestuurd naar de dochter van voornoemde [benadeelde] en/of daarop haar achternaam doorgestreept en vervangen door zijn eigen, verdachte, achternaam en/of
- een logboek bijgehouden van zijn, verdachtes, contact(en) met voornoemde [benadeelde] en/of dat logboek (vervolgens) doorgestuurd naar de (toenmalige) partner van voornoemde [benadeelde] en/of
- zich opgehouden in de (directe) omgeving van (de woning) van voornoemde [benadeelde] en/of
- ( langzaam) (op zijn, verdachtes, motor) door de straat van voornoemde [benadeelde] gereden en/of (daarbij) de kinderen van voornoemde [benadeelde] (recht in het gezicht) aangekeken/zich opgehouden in de straat waar voornoemde [benadeelde] woonachtig was;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 september 2021 tot en met 18 maart 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk één of meermalen
- een (personen)auto (merk Suzuki Swift en/of gekentekend [kenteken 1]) en/of
- een (personen)auto (merk Volkswagen Polo en/of gekentekend [kenteken 2]),
in elk geval (telkens) één of meer goed(eren) dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft voor feit 1, de belaging, vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er, gelet op de aard en de frequentie van de gedragingen, geen sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De verdachte communiceerde voornamelijk per e-mail met de aangeefster over het terugbetalen van de door hem aan haar verstrekte lening (een geldbedrag). De frequentie hiervan was minimaal. Dat de intensiteit daarbij mogelijk was opgelopen moet worden geplaatst in de context van omstandigheden waaronder de berichten gestuurd zijn: een verbroken relatie en de afronding daarvan. Ten aanzien van de invloed op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid is volgens de raadsvrouw van doorslaggevend belang dat met het niet terugbetalen van de lening, de aangeefster ook aanleiding bleef geven om haar daarover te benaderen. Het doel van de communicatie was om de lening terug te krijgen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte een geldbedrag van 2500 euro aan de aangeefster had geleend. Over de terugbetaling van dit bedrag ontstonden problemen tussen de verdachte en de aangeefster. De aangeefster bleek (kennelijk) niet bij machte tot terugbetaling over te gaan, in ieder geval voldeed zij niet aan de verzoeken tot terugbetaling van de verdachte. Vanaf 21 april 2020 heeft de verdachte op verschillende wijzen over de terugbetaling van de lening contact gezocht met de aangeefster. De vraag die voorligt, is of de verdachte ter incasso van zijn vordering binnen de strafrechtelijke grenzen van de wet is gebleven. Het hof oordeelt dat dit niet het geval is. Hiertoe overweegt het hof dat de verdachte in zijn communicatie zeer frequent op een uiterst indringende, buitenproportionele en onzakelijke wijze met de aangeefster (en haar nieuwe partner) heeft gecorrespondeerd. Bovendien heeft de verdachte zich met onmiskenbaar verkeerde intenties met regelmaat in de directe omgeving van de woning van de aangeefster opgehouden. Bij dit oordeel heeft het hof (onder meer) acht geslagen op de volgende gedragingen van de verdachte:
  • de verdachte heeft op 18 mei 2020 meer dan 100 berichten naar de toenmalige vriend van de aangeefster gestuurd, met daarin contactmomenten en interacties uit het verleden tussen de verdachte en aangeefster.
  • De verdachte heeft, nadat de aangeefster hem te kennen had gegeven geen contact meer op te nemen met haar, haar partner en haar kinderen, WhatsAppberichten naar de kinderen van de aangeefster gestuurd om hun uit te leggen wat er in de relatie tussen de verdachte en de aangeefster is gebeurd.
  • Op 10 juni 2020 stuurde de verdachte dat hij ‘alles’ zou vertellen aan de partner van de aangeefster als zij de schuld niet zou betalen. Een soortgelijk bericht had hij daarvoor ook op 22 april 2020 aan de aangeefster gestuurd.
  • Op 17 juli 2020 schreef de verdachte de partner van de aangeefster aan over de verstrekte lening, waarbij hij onder andere opmerkte dat hij een account heeft aangemaakt op [social media 2] (het hof begrijpt: een account op [social media 2]), en tevens meedeelde dat die partner daar alles kan vinden en daar zal zien dat zij, de aangeefster, de boel bij elkaar liegt.
  • op 14 september 2020 stuurde de verdachte een e-mailbericht aan de aangeefster dat hij de zakelijke contacten van de aangeefster op de hoogte zal brengen van haar schuld bij de verdachte als zij niet meewerkt.
  • De verdachte heeft een [social media 2] aangemaakt over de aangeefster en op [social media 1] heeft hij ongevraagd filmpjes geplaatst van de aangeefster en de verdachte samen.
  • De verdachte heeft zich veelvuldig in de directe omgeving van de woning van de aangeefster opgehouden, op zoek naar haar auto, die hij vervolgens meerdere keren heeft vernield.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte deze inbreuk opzettelijk heeft gemaakt, dat die wederrechtelijk was, en dat die door hem is gedaan met het oogmerk aangeefster te dwingen iets te doen, te dulden en haar vrees aan te jagen. De verdachte volhardde immers in het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster terwijl hem duidelijk was dat zij dit niet wilde, en deed dit om haar ertoe te bewegen een geldlening af te betalen. Toen bleek dat aangeefster de lening niet terugbetaalde heeft hij gedreigd haar toenmalige partner en zakelijke contacten te informeren en zocht hij in de omgeving van haar woning naar haar auto om deze te vernielen.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde gedraging schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 21 april 2020 tot en met 6 april 2022 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk voornoemde [benadeelde] te dwingen iets te doen en te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- voornoemde [benadeelde] boze/dreigende tekstberichten gestuurd per e-mail, en,
- de kinderen van vernoemde [benadeelde] en de toenmalige partner van [benadeelde] tekstberichten gestuurd, en,
- filmpjes/foto's van voornoemde [benadeelde] en hem, verdachte, op [social media 1] gezet, en,
- een [social media 2] aangemaakt over voornoemde [benadeelde], en,
- een logboek van zijn, verdachtes, contacten met voornoemde [benadeelde] doorgestuurd naar de toenmalige partner van voornoemde [benadeelde], en,
- zich opgehouden in de directe omgeving van de woning van voornoemde [benadeelde], en,
- zich opgehouden in de straat waar voornoemde [benadeelde] woonachtig was, en,
- door de straat van voornoemde [benadeelde] gereden waar voornoemde [benadeelde] woonachtig was.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 24 september 2021 tot en met 18 maart 2022 te Amsterdam, telkens opzettelijk en wederrechtelijk meermalen
- een personenauto merk Suzuki Swift gekentekend [kenteken 1] en
- een personenauto merk Volkswagen Polo gekentekend [kenteken 2]
die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft vernield.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. De politierechter heeft een contactverbod met het slachtoffer en haar kinderen opgelegd als bijzondere voorwaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het contactverbod wordt opgelegd met betrekking tot de kinderen van het slachtoffer.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de taakstraf te matigen. De verdachte werkt in de financiële sector, en kan door een hogere taakstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk geen VOG krijgen, terwijl die noodzakelijk is voor zijn werk. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat de verdachte het verschrikkelijk vindt dat het op deze manier is gelopen, wat blijk geeft van zelfreflectie. De raadsvrouw acht een contactverbod niet nodig , omdat het slachtoffer inmiddels is overleden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende bijna twee jaar schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Hij heeft haar boze en dreigende e-mailberichten gestuurd, aan haar toenmalige partner een overzicht gestuurd van de contacten en interacties die in het verledentussen de verdachte en het slachtoffer hadden plaatsgevonden, de kinderen van het slachtoffer (ongevraagd) benaderd, een [social media 2]-pagina over het slachtoffer gemaakt, filmpjes van het slachtoffer op [social media 1] gezet en zich opgehouden rondom haar woning op zoek naar haar auto, met het doel deze te vernielen. Met zijn handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer. De verdachte had moeten begrijpen dat hij de grens van het toelaatbare ver overschreed en stelselmatig een ernstige inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte vooral zichzelf als slachtoffer beschouwt in deze zaak en het strafwaardige van zijn handelen niet inziet. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte in diezelfde tijd meermalen de auto van het slachtoffer vernield door de banden lek te steken, de lak te beschadigen en olie over de auto(s) te gooien. De verdachte heeft hierdoor een forse inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en haar veel overlast en financiële schade berokkend. Dit feit houdt verband met de belaging, waardoor het de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer versterkte.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, zal het hof een gevangenisstraf opleggen, zij het in voorwaardelijke vorm. Evenals de advocaat-generaal ziet het hof aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, naast reclasseringstoezicht, een bijzondere voorwaarde te verbinden in de vorm van een contactverbod met de kinderen van het slachtoffer. Het hof acht dit noodzakelijk om de verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van het zoeken van contact met de kinderen en ter voorkoming van het opnieuw plegen van soortgelijke feiten.
Daarnaast acht het hof de oplegging van een taakstraf van 100 uren passend en geboden. In hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de taakstraf te matigen.

Beslag

Er is olie in beslag genomen. De politierechter heeft beslist dat het voorwerp verbeurd dient te worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat conform de rechtbank over het beslag zal worden beslist.
Evenals de politierechter is het hof van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de olie, dient te worden verbeurd verklaard. Het bewezenverklaarde onder feit 2 is namelijk begaan met behulp van dit voorwerp.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.825,22, bestaande uit 7.825,22 materiële- en € 3.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.378,73.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de benadeelde partij op 16 april 2024 is overleden, anders dan ten gevolge van het strafbare feit.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel aan de orde is. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht een bedrag van € 10.470,36 toe te wijzen, bestaande uit € 7.470,36 materiële- en € 3.000,00 immateriële schade.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding is. Met betrekking tot de materiële schade stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat onduidelijk is welk deel van de schade aan de auto’s al door de verzekering is betaald. De verzekering zou ook zijn stopgezet omdat er te vaak schade was maar hierover is onvoldoende informatie. Met betrekking tot de advocatenkosten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij het geleende geld had kunnen terugbetalen in plaats van een advocaat in de arm te nemen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering summier is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de deels nog openstaande schuld van de benadeelde partij aan de verdachte te verrekenen met diens vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het strafgeding voorziet niet in de mogelijkheid dat in geval van het overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van benadeelde partij overneemt. Dit betekent dat ook indien degene die zich op de voet van artikel 51, eerste lid Sv als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is overleden, de rechter ingevolge artikel 361, vierde lid Sv dient te beslissen op diens vordering. In onderhavige zaak heeft de toenmalige advocaat van de benadeelde partij op 6 december 2023 middels een e-mailbericht gevraagd om op de hoogte te worden gehouden van de voortgang van de procedure in hoger beroep, en meegedeeld dat de benadeelde partij haar volledige vordering wenst te handhaven. Aangezien deze voeging plaatsvond toen de benadeelde partij nog leefde, dient het hof naar geldende rechtspraak op de hele vordering te beslissen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.405,76. De auto’s zijn meerdere keren vernield. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de door de verzekering vergoede kosten niet zijn opgenomen in het schadeformulier.
Wat betreft de advocaatkosten van € 1.419,46 is het hof van oordeel dat deze niet in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde, waardoor de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef, en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade dan ook op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en de ingrijpende gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals onder meer blijkend uiteen bij de civiele vordering gevoegde brief van een psycholoog die het slachtoffer als gevolg van de gedragingen van de verdachte heeft gediagnosticeerd met PTSS, een angststoornis (specifieke angst, gericht op de verdachte) en een depressie. Bovendien heeft het hof acht geslagen op de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Tot besluit overweegt het hof dat wet en jurisprudentie voor de door de raadsvrouw bepleite verrekening geen ruimte bieden.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Bepaalt dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook - met de kinderen van [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 1973, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Olie (Omschrijving: PL1300-2022004687-6170979, Brake Fluid DOT 3).
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.405,76 (negenduizend vierhonderdvijf euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 6.405,76 (zesduizend vierhonderdvijf euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.405,76 (negenduizend vierhonderdvijf euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 6.405,76 (zesduizend vierhonderdvijf euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 maart 2022, en van de immateriële schade op 1 april 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2024.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.