In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor vier winkeldiefstallen en opzetheling van een fiets. De politierechter had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, en handhaving van de taakstraf. De raadsman pleitte voor rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die al 30 jaar verslaafd is aan drugs en recent positieve veranderingen in zijn leven heeft doorgemaakt.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in een eerdere zaak. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar paste de strafoplegging aan. De gevangenisstraf werd vastgesteld op 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de taakstraf bleef 120 uren. Het hof overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor het eigendomsrecht van anderen en dat zijn daden niet alleen de winkeliers, maar ook de samenleving schade toebrachten. Desondanks hield het hof rekening met de positieve wending in het leven van de verdachte en de impact van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn herstel.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat het hof oordeelde dat het toewijzen van deze vordering de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte zou kunnen doorkruisen. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, en heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast.