ECLI:NL:GHAMS:2024:2620

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.322.639/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en schadevergoeding bij tekortkomingen in uitvoering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde]. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis gevorderd, terwijl [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.

De feiten zijn als volgt: [appellant] heeft op 28 oktober 2019 een offerte gestuurd voor aannemingswerkzaamheden ter waarde van € 26.779,33. Na een aanbetaling van € 19.000,00 is [appellant] op 8 juni 2020 begonnen met de werkzaamheden, maar heeft deze op 29 juni 2020 neergelegd zonder alle werkzaamheden te voltooien. [geïntimeerde] heeft vervolgens juridische stappen ondernomen en schadevergoeding geëist voor de niet uitgevoerde werkzaamheden en de gebreken aan de vloer die [appellant] had gelegd.

Het hof heeft geoordeeld dat de werkzaamheden niet kwalificeren als een ingrijpende verbouwing in de zin van artikel 6:230h lid 2 sub g BW, waardoor de informatieplichten van [appellant] niet van toepassing zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in verzuim is geraakt door zijn werkzaamheden te staken en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding toegewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.021,60, vermeerderd met rente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.107,41. Het hof heeft het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.639/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9676489\CV EXPL 22-836
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 september 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. C. Havelaar-Langereis te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 16 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 17 augustus 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 4 april 2023 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die op 2 juni 2023 heeft plaatsgevonden. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald, met rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, inclusief de nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn die feiten de volgende.
2.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 28 oktober 2019 een offerte gestuurd voor het verrichten van aannemingswerkzaamheden aan het huis van [geïntimeerde] voor een totaalbedrag van € 26.779,33 inclusief btw. Op enig moment nadien zijn partijen overeengekomen dat [appellant] de in de offerte genoemde aannemingswerkzaamheden zou gaan uitvoeren. [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 19.000,00 aanbetaald.
2.2
[appellant] is op of omstreeks 8 juni 2020 begonnen met de overeengekomen werkzaamheden. Op 29 juni 2020 heeft hij de werkzaamheden neergelegd. Op dat moment waren nog niet alle overeengekomen werkzaamheden voltooid. [appellant] heeft aan de toenmalige partner van [geïntimeerde] (verder: [A] ) een briefje overhandigd waarop stond dat de kosten voor de tot dat moment verrichte werkzaamheden € 18.010,00 bedroegen. [appellant] heeft toen een bedrag van € 990,00 aan [A] terugbetaald.
2.3
Op 30 juni 2020 heeft [geïntimeerde] in een WhatsApp bericht het volgende aan [appellant] geschreven:
Goeie dag, kunnen wij er samen nog uit komen? Het is geen probleem dat jullie stoppen. Maar het is wel netjes om dit samen op te lossen. Als dit niet lukt ben ik genoodzaakt om juridische stappen te ondernemen. (…) Graag willen wij de kosten van de niet gemaakte werkzaamheden terug krijgen. Lukt het echter niet om er samen uit te komen dan hoor je van onze advocaat. (…)
2.4
In antwoord op het onder 2.3 bedoelde bericht heeft [appellant] op 2 juli 2020 per WhatsApp een berekening van de totale kosten van het geleverde werk aan [geïntimeerde] gestuurd en daarbij het volgende geschreven:
Ik heb er nog even naar gekeken en kom hier op uit. Dus de eigenlijke kosten die er gemaakt zijn incl al het meerwerk zijn € 19165,- wij hebben dit afgerond naar € 18000,- voor de dingetjes die nog niet gedaan zijn en deze zijn keukenplafond tengelen en het geheel dichtschroeven met gipsplaten. Ik zou graag ook jou eigen berekening willen zien kijken waar dan de verschillen zitten Mvg [C]
2.5
Bij e-mail van 6 juli 2020 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
Nadat uw werkzaamheden zijn aangevangen, op 15 juni jl., heeft u uw werkzaamheden plots beëindigd zonder enige mededeling en bij gebreke van een juridische grondslag. Nogmaals, tegen de achtergrond gehouden dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en cliënte 71% heeft aanbetaald, kunt u niet zomaar – eenzijdig – de overeenkomst wijzigen dan wel staken. Verzuim treedt van rechtswege in langs de weg van artikel 6:83 aanhef en onder sub c BW. Cliënte is toevallig op de bouwplaats terwijl zij u ziet inpakken en vertrekken. Indien cliënte niet aanwezig was dan had zij helemaal niet op de hoogte gebracht geworden van uw/deze onnavolgbare handelswijze. Nu verzuim evident is ingetreden, is onderhavige vordering in zijn geheel opeisbaar geworden. Daarbij wordt u aansprakelijk gehouden voor nakoming danwel het volledig schadeloos stellen van cliënte.
De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft daarnaast betaling door [appellant] gevorderd van een bedrag van € 11.001,00 met rente en incassokosten, waarbij de hoofdsom bestaat uit ‘schuld niet cf. geleverd werk’ (€ 3.912,00), ‘schuld onverschuldigd betaald loodgieter’ (€ 5.089,00) en ‘schade niet cf. leveren vloer en herstelwerkzaamheden’ (€ 2.000,00).
2.6
Bij e-mail van 22 juli 2020 heeft de advocaat van [appellant] aan de gemachtigde van [geïntimeerde] geschreven, samengevat, dat [appellant] niets aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
2.7
Op 24 augustus 2020 heeft We Build 4 You op verzoek van [geïntimeerde] een rapport opgesteld waarin is beschreven of het door [appellant] verrichte werk volgens We Build 4 You voldoet aan de kwaliteitsnormen en wat volgens haar de waarde van het door [appellant] geleverde werk is. In het rapport staat, voor zover relevant, het volgende:
Plaatsen BGG vloer dmv VBI renovatievloer (…)
De vloer kraakt nu als je er op loopt, de oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in een onjuiste opleggen, maar hoogst waarschijnlijk in een onjuiste montage van de zwaluwstaart platen, deze is volgens de DouFor niet goed vast geschroefd. (…)
Echter is de ondervloer niet vlak gelegd waardoor deze voor variabele zand cement diktes zorgt. (…)
De zandcementdekvloer is onvoldoende dik gesmeerd voor de vloerverwarming en constructieve stabiliteit van de vloer. Er bestaat een kans dat de vloer gaat scheuren door deze minimale laagdikte. (…)
De vloer dient er ons inziens uit gehaald te worden en opnieuw te worden aangebracht. Kosten reparatie vloer: (…) € 3.700,-. Hier dienen de kosten van het opnieuw aanleggen en de opgelopen vertraging nog bij opgeteld te worden.
(…)
Loodgieterswerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn voor een klein deel uitgevoerd. Om een goed beeld te krijgen van de openstaande werkzaamheden heeft een nieuw loodgieter een offerte gemaakt van de openstaande posten.
DE WERKZAAMHEDEN:- Vanaf de begande grond cv,riool,water naar de badkamer en radiatoren op de 1ste verdieping brengen daarna doorgaan naar de cv ketel op de zolder 2de verdieping.- Keuken leidingen op maat maken en buitenkraan plaatsen.- Inbouwframe plaatsen en aansluiten op de beganegrond.- Verdeler ophangen en de vloerverwarmingsslangen aansluiten.- Vloerverwarmingsverdeler aansluiten op de cv leidingen.- Gas en water in de kelder doorkoppellen.- Cv ketel aansluiten met nieuwe dakdoorvoer.Totaal excl. BTW 21% € 5675,-
(…)
Onze mening is als de € 5.675,- (kosten voor nieuwe loodgieter) gedeclareerd kan worden bij de opdracht nemer, dat het een fair deal is. (…)
Totaal werkelijk gemaakte kosten door opdrachtnemer incl. klein materiaal = € 9.656 + € 200,- = € 9.856,-Aftrekposten- Demoteren bestaande vloer: € 3.700,- + aanbrengen nieuwe vloer incl. vloerverwarming € 5.412,- = € 9.112,-€ 9.856,- - € 9.112- = € 744,- is opdrachtgever verschuldigd aan opdrachtnemer indien de herstelwerkzaamheden door een derde partij worden uitgevoerd.
2.8
[appellant] heeft op 9 september 2020 een contra-expertise laten uitvoeren door Bureau voor Bouwpathologie . Bureau voor Bouwpathologie heeft haar bevindingen verwerkt in een rapport van 2 oktober 2020. In dit rapport staat onder meer het volgende:
1. De door uw cliënt opgestelde offerte 2019-0009 is weinig gespecificeerd en daardoor op vele manieren te lezen/op te vatten.(…)7. Er bevindt zich wel een kruipruimte onder de vloer maar deze is niet meer toegankelijk.8. De begane grondvloer beweegt/veert bij het belopen, in de omgeving van de kamer-en-suite veert en kraakt de vloer tijdens het belopen. Met betrekking tot het kraken van de vloer geeft uw cliënte aan dat dit komt doordat de kamer-en-suite, op verzoek van de wederpartij, niet is verwijderd en daardoor de Lewisplaten, ter plaatse van de kamer- en suite, onvoldoende vast gezet kunnen worden.(…)10. Uw cliënt heeft, naar ondergetekende, aangegeven dat hij zich bewust was van het feit dat, door toepassing van onderhavige vloerconstructie het wooncomfort aanmerkelijk minder zou zijn dan bij de toepassing van de vloerconstructie met de hard op hard afstand van 61 cm. Dit laatste heeft uw cliënt niet met de wederpartij gecommuniceerd. Ondergetekende betwist hiermee niet de constructieve waarde van de vloerconstructie.11. De dikte van de aangebrachte zandcement dekvloer is ter plaatse van de pui in de achtergevel veel te dun, circa 2 tot 2,5 centimeter (foto 03).
Hiervan zegt uw cliënt dat dit inderdaad plaatselijk kan voorkomen.12. Het uitgevoerde loodgieters werk oogt in orde en overeenkomstig de offerte.(…)De steenachtige begane grondvloer is wel gereed maar niet als goed en deugdelijk te verklaren. Dit omdat van een steenachtige vloer veel meer stijfheid verwacht mag worden dan onderhavige vloer. De vloer dient te worden vervangen door een stevigere/stijvere vloerconstructie. Het gevolg hiervan is echter dat ook de zandcement dekvloer en de in de vloer opgenomen vloerverwarming eveneens vernieuwd moeten worden.Een ander goede optie voor herstel zou kunnen zijn; het aanbrengen van een zogenaamde onderslagbalk tegen de onderzijde van de huidige vloerbalken. Hiermee wordt de overspanning van de vloer gehalveerd waardoor er een stevigere/stijvere vloer wordt gerealiseerd. Tevens is er dan ook gelegenheid en de mogelijkheid om de vloerplaten ter plaatse van de kamer-en-suite voldoende op te sluiten waardoor ze niet meer het “krakende” geluid maken. Om dit herstel/deze aanpassing uit te kunnen voeren zal er een tijdelijk mangat in de voor- of achtergevel gerealiseerd moeten worden welke na de uitvoering van de herstelwerkzaamheden weer naar de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht. Een bijkomend aspect is dat de cementdekvloer gehandhaafd kan blijven.
2.9
In een e-mail van 22 oktober 2020 heeft de advocaat van [appellant] het volgende aan de gemachtigde van [geïntimeerde] geschreven:
Hoewel cliënt zich niet kan vinden in het oordeel inzake de vloer van de (contra)expert, maakt cliënt het oordeel van de expert inzake het overige tot de zijne.Zoals uit het oordeel van de expert blijkt is het aanbrengen van een onderslagbalk een adequate oplossing voor de beweeglijkheid van de vloer, welke oplossing uw cliënt geen nadeel brengt. Aangezien uw cliënt mijn cliënt niet nodeloos op kosten mag jagen, doch voor een adequate -goedkoopste- oplossing dient te kiezen is er geen enkele aanleiding om de vloer in zijn geheel te verwijderen en daarvoor dure herstelkosten te maken. Uitgaande van het aanbrengen van een onderslagbalk kom ik met cliënt tot het volgende plaatje:Het werk is in zijn totaliteit gewaardeerd op euro 24.690,75 incl. BTW. Indien daar de herstelkosten ad euro 2.150,40 incl. BTW afgehaald worden komt de waarde van het werk op euro 22.585,35. Dat bedrag afgezet tegen de euro 18.000,= (níet euro 19.000,= zoals uw cliënt aangeeft) die uw cliënt al betaalde aan mijn cliënt levert de afrekening zoals cliënt die eerder maakte, een aanzienlijk voordeel voor uw cliënt op. Een vordering valt derhalve niet te construeren.
2.1
In een brief van 16 november 2021 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] heeft All4Services , het bedrijf dat de vloer en vloerverwarming in de woning van [geïntimeerde] heeft verwijderd, het volgende geschreven:
Tijdens ons bezoek hebben wij inderdaad geconstateerd dat de vloer afgeschreven was zonder dat die ooit in gebruik is genomen. De vloer veerde zowat een paar centimeter door en de vloerverwarming kan dat op langere termijn niet aan. Ook hebben wij begrepen dat de vloer niet is getest voordat de vloer werd dichtgemaakt. Dat is gevaarlijk nu je er namelijk niets meer aan kan doen als er lekkage ontstaat. Dan moet de vloerverwarming vervangen worden en dus moet de hele vloer er uit gehaald worden. Wij hebben vernomen van [geïntimeerde] dat de schadeexpert van [appellant] heeft geadviseerd om steunbalken onder de vloer aan te brengen om het veren te stoppen. Die optie hebben wij onderzocht, maar helaas was dat geen oplossing. Het kruipluik was weg en tijdens het slopen van de vloer zijn wij er achter gekomen dat de grond onvoldoende was weggegraven om d’r sowieso nog onder te kunnen. Er was gewoonweg geen ruimte voor aanwezig. (…)
2.11
Voor het verwijderen van de dekvloer en vloerverwarming heeft All4Services € 3.327,50 inclusief btw bij [geïntimeerde] in rekening gebracht.

3.Eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- de tussen [geïntimeerde] en [appellant] gesloten overeenkomst (verder: de overeenkomst) te vernietigen;
- [appellant] te veroordelen tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 18.010,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente;
Subsidiair:
- de overeenkomst te ontbinden;
- [appellant] te veroordelen tot vergoeding van door [geïntimeerde] geleden schade van € 16.492,30, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente;
- [appellant] te veroordelen tot betaling van het per saldo teveel door [geïntimeerde] aan [appellant] betaalde bedrag;
Primair en subsidiair:
[appellant] te veroordelen in de proceskosten, met rente.
3.2
[geïntimeerde] heeft aan zijn primaire vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met zijn uit artikel 6:230l BW voortvloeiende informatieplichten. Aan zijn subsidiaire vorderingen heeft [geïntimeerde] onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen en ter zake in verzuim is geraakt.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 15.021,60, vermeerderd met rente en een bedrag van € 1.119,51 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, met rente. Deze beslissing berust, kort samengevat, op de volgende overwegingen. De overeenkomst kan niet worden vernietigd omdat artikel 6:230l BW niet van toepassing is. De door [geïntimeerde] gevorderde ontbinding van de overeenkomst is niet toewijsbaar omdat [appellant] niet in verzuim is, behalve met betrekking tot de werkzaamheden aan de vloer van de woning van [geïntimeerde] , maar deze tekortkoming rechtvaardigt geen ontbinding. [appellant] is wel gehouden om de door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden die het gevolg is van de fouten die [appellant] heeft gemaakt bij het leggen van de vloer. De overeenkomst is met wederzijds goedvinden geëindigd en [appellant] is - gelet op de stand van het werk op het moment van het eindigen van de overeenkomst - gehouden om een deel van het door [geïntimeerde] aanbetaalde bedrag terug te betalen.

4.Beoordeling

Ambtshalve toetsing consumentenrecht
4.1
De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten tussen een handelaar en een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden.
4.2
Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat de tussen partijen overeengekomen verbouwingswerkzaamheden niet kwalificeren als een ingrijpende verbouwing in de zin van artikel 6:230h lid 2 sub g BW. Onder een ingrijpende verbouwing wordt een verbouwing verstaan die vergelijkbaar is met het bouwen van een nieuw gebouw. De tussen [geïntimeerde] en [appellant] overeengekomen werkzaamheden zijn niet vergelijkbaar met het bouwen van een nieuw gebouw. De in artikel 6:230h lid 2 sub g BW beschreven uitzondering doet zich daarom niet voor, zodat artikel 6:230l BW van toepassing is.
4.3
Het voorgaande kan echter niet leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Daargelaten dat [geïntimeerde] niet heeft toegelicht op welke punten [appellant] in zijn informatieplichten is tekortgeschoten en het hof die tekortkomingen ook niet ambtshalve heeft kunnen vaststellen, geldt dat vernietiging van de overeenkomst niet een remedie is die een consument ten dienste staat bij schendig van artikel 6:230l BW. [geïntimeerde] kon wel nakoming van op [appellant] rustende informatieplichten vorderen, maar heeft dat niet gedaan. Verder zou [geïntimeerde] in geval van strijd met artikel 6:230l BW aanspraak kunnen maken op schadevergoeding. Het hof heeft echter noch in de stellingen van [geïntimeerde] , noch ambtshalve enig aanknopingspunt kunnen vinden voor de juistheid van de stelling dat [geïntimeerde] als gevolg van de schending van enige uit artikel 6:230l BW voortvloeiende informatieplicht schade heeft geleden. Een mogelijke schending door [appellant] van artikel 6:230l BW, wat daar verder ook van zij, leidt tussen partijen dus niet tot enige juridische consequentie. Het is het hof ook niet gebleken dat [appellant] andere regels van Europees of Nederlands consumentenrecht heeft geschonden.
Verzuim
4.4
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. Met de eerste van die grieven betoogt hij dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] ter zake van de door hem verrichte werkzaamheden aan de vloer van de woning van [geïntimeerde] in verzuim is geraakt door verzending van de e-mail van 22 oktober 2020 van zijn advocaat. [appellant] voert aan dat de overeenkomst op of omstreeks 30 juni 2020 al met wederzijds goedvinden was geëindigd, waardoor nadien geen verzuim meer kon ontstaan. De grief slaagt niet. Uit het WhatsApp bericht van [geïntimeerde] van 30 juni 2020 blijkt weliswaar dat [geïntimeerde] ermee instemde dat [appellant] zijn werkzaamheden staakte, maar [geïntimeerde] heeft geen mededeling gedaan waaruit [appellant] mocht afleiden dat [geïntimeerde] afstand deed van zijn recht om zich op het standpunt te stellen dat [appellant] de vloer ondeugdelijk had gelegd en ter zake in verzuim was. Met de kantonrechter is dus ook het hof van oordeel dat de beëindiging van de overeenkomst niet in de weg stond aan het intreden van verzuim aan de zijde van [appellant] door verzending van de e-mail van 22 oktober 2020.
4.5
Daar komt bij dat [appellant] op 29 juni 2020 zijn werkzaamheden op eigen initiatief heeft neergelegd en daarbij, blijkens zijn in het proces-verbaal van de zitting van 19 juli 2022 weergegeven verklaring, tegen [A] heeft gezegd:
volgens mij is er geen vertrouwen meer, misschien kunnen we beter stoppen. Vervolgens heeft [appellant] de daad bij het woord gevoegd en de bouwplaats verlaten. In zijn conclusie van antwoord heeft [appellant] ook erkend dat het zijn bedoeling was om de werkzaamheden op 29 juni 2020 definitief te staken. De bovengenoemde (kennelijk mede voor [geïntimeerde] bestemde) mededeling van [appellant] aan [A] is onder deze omstandigheden te kwalificeren als een mededeling waaruit [geïntimeerde] mocht afleiden dat [appellant] in de verdere nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zou tekortschieten, met inbegrip van zijn verplichting tot herstel van de vloer. [appellant] was daarom op grond van artikel 6:83 sub aanhef en onder c BW al vanaf 29 juni 2020 in verzuim.
Vloer
4.6
De tweede grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellant] in de woning van [geïntimeerde] aangebrachte vloer waardeloos was. [appellant] bestrijdt dat het nodig was om de vloer uit de woning te verwijderen. In plaats daarvan had [geïntimeerde] er volgens [appellant] voor moeten kiezen om de onder de vloer gelegen kruipruimte leeg te maken en vervolgens een onderslagbalk onder de vloer aan te brengen. Op die manier hadden de gebreken aan de vloer volgens [appellant] kunnen worden weggenomen zonder de vloer te verwijderen. Uitgaande van deze aanpak was de waarde van de vloer volgens [appellant] niet nihil, maar € 2.628,12. [appellant] berekent deze waarde door op de prijs van de vloer zoals vermeld in de offerte (€ 6.548,52) de kosten van het leegmaken van de kruipruimte (€ 1.815,00) en het aanbrengen van de onderslagbalk (€ 2.105,40) in mindering te brengen.
4.7
Het betoog van [appellant] komt er op neer dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting om zijn schade te beperken. Het hof stelt voorop dat een benadeelde is gehouden zijn schade te beperken voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Bij het beantwoorden van de vraag of een beperking van de schade van de benadeelde kon worden verlangd, zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang.
4.8
De omstandigheden van dit geval brengen mee dat het beroep van [appellant] op de schadebeperkingsplicht van [geïntimeerde] geen doel treft. Als al juist is dat een combinatie van het leegmaken van de kruipruimte en het aanbrengen van de onderslagbalken per saldo goedkoper zou zijn geweest dan het vervangen van de vloer, dan geldt dat dit voor [geïntimeerde] niet duidelijk hoefde te zijn op het moment dat hij de gebreken aan de vloer liet herstellen. Op dat moment beschikte hij over een rapport van We Build 4 You waarin stond dat de vloer integraal moest worden vervangen. Het rapport van Bureau voor Bouwpathologie maakte weliswaar melding van de optie om in plaats van de vervanging van de gehele vloer een mangat in de voor- of achtergevel van de woning te maken en vervolgens via de kruipruimte onderslagbalken onder de vloer aan te brengen, maar het rapport vermeldt ook dat deze kruipruimte niet toegankelijk was. All4Services , het bedrijf dat de vloer heeft verwijderd, heeft bovendien verklaard dat het feit dat de ruimte onder de vloer niet voldoende was afgegraven, naar haar mening in de weg stond aan het plaatsen van onderslagbalken. [geïntimeerde] , een consument zonder specifieke bouwkundige kennis, mocht onder deze omstandigheden afgaan op de adviezen van We Build 4 You en All4Services . Van hem kon redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij nader onderzoek zou doen naar mogelijkheid om onderslagbalken onder zijn vloer de laten plaatsen. De grief slaagt niet.
Schadevergoeding vloer
4.9
Met zijn derde grief betoogt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft veroordeeld om een schadevergoeding te betalen gelijk aan de kosten die [geïntimeerde] heeft moeten maken voor het verwijderen van de vloer. [appellant] voert aan dat hij niet in verzuim is geraakt en dat [geïntimeerde] een minder kostbare herstelmethode moest toepassen dan de integrale vervanging van de vloer. Dat [appellant] wel in verzuim was, is onder 4.4 en 4.5 overwogen. Dat [geïntimeerde] niet was gehouden om zijn schade te beperken door onderslagbalken onder de vloer aan te brengen, volgt uit 4.8. De grief faalt.
Waarde uitgevoerde werkzaamheden
4.1
De vierde en vijfde grief van [appellant] zijn gericht tegen de waarde die de kantonrechter heeft toegekend aan diverse door [appellant] verrichte werkzaamheden. [appellant] betoogt dat de kantonrechter bij de waardering van die werkzaamheden ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de prijzen die [appellant] voor de verschillende werkzaamheden had opgenomen in de offerte. [appellant] voert aan dat hij in werkelijkheid meer werkzaamheden heeft verricht dan in de offerte zijn genoemd, dat hij aan wel geoffreerde werkzaamheden meer uren heeft besteed dan voorzien en dat de kosten van inkoop van materialen hoger zijn uitgevallen. Daarnaast voert [appellant] aan dat zijn werkzaamheden met betrekking tot de vloerverwarming ten onrechte op nihil zijn gewaardeerd.
4.11
De grieven 4 en 5 slagen niet. Door een vergoeding te verlangen voor uren, materialen en werkzaamheden die het bestek van de offerte te buiten gaan, maakt [appellant] in feite aanspraak op vergoeding van meerwerk. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een aannemingsovereenkomst, zodat de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op een vergoeding voor meerwerk moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:755 BW. In dit wetsartikel is bepaald dat de aannemer slechts aanspraak kan maken op vergoeding van meerwerk als hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. [appellant] heeft over dit alles echter niets althans onvoldoende gesteld, zodat zijn aanspraak op meerwerk (behoudens voor zover bij de bespreking van grief 6 anders wordt geoordeeld) in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende door [appellant] is onderbouwd. Voor zover [appellant] aanvoert dat aan zijn werkzaamheden aan de vloerverwarming een waarde moest worden toegekend omdat de vloer (met inbegrip van de vloerverwarming) niet integraal verwijderd had hoeven worden, faalt zijn betoog om de redenen genoemd onder 4.8.
Meerwerk
4.12
De zesde grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen aanspraak kan maken op betaling voor een drietal specifieke meerwerkposten, te weten de raveling ten behoeve van een trap (€ 200,00), werkzaamheden aan het plafond van de hal en de voorhal (€ 200,00) en het vervangen van de vloer van de hal en de wc (€ 600,00). Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst [appellant] op een brief van [B] , een medewerker van [appellant] , waarin deze verklaart, samengevat, dat hij aanwezig was bij een bespreking waarbij [geïntimeerde] heeft ingestemd met het verrichten van het genoemde meerwerk tegen de hierboven genoemde prijzen. Verder wijst [appellant] erop dat de raveling ten behoeve van de trap voorkomt op een door [geïntimeerde] zelf geproduceerd overzicht van door [appellant] verrichte werkzaamheden, inclusief vermelding van de door [appellant] genoemde prijs van € 200,00.
4.13
Het hof constateert dat [geïntimeerde] niet betwist dat de werkzaamheden waarvoor [appellant] een vergoeding vordert, door [appellant] zijn verricht. Daarnaast betwist [geïntimeerde] de verklaring van [B] slechts in zeer algemene bewoordingen, namelijk door erop te wijzen dat deze dateert van lang na de werkzaamheden. [appellant] gaat echter niet in op de vraag of [B] inderdaad bij de besprekingen tussen [geïntimeerde] en [appellant] aanwezig is geweest en evenmin op het verloop van de bespreking waaraan [B] refereert. Ook de verklaring van [geïntimeerde] voor de vermelding van de post raveling op een door hem geproduceerd overzicht – [geïntimeerde] zou achteraf door [appellant] onder druk zijn gezet om de post in het overzicht te zetten – overtuigt niet, alleen al omdat voor die lezing geen enkele aanwijzing in de tussen partijen gewisselde correspondentie te vinden is. Het hof is van oordeel dat de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] met de drie genoemde meerwerkposten en de daarmee gemoeide kosten heeft ingestemd, in het licht van de onderbouwing van [appellant] , door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd is betwist, zodat de grief slaagt.
Eindafrekening
4.14
De zevende grief van [appellant] bevat een overzicht van wat de (financiële) consequenties zouden zijn van het slagen van de eerste zes grieven en behoeft geen zelfstandige bespreking.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15
Met zijn achtste grief komt [appellant] op tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling tot betaling van een bedrag van €1.119,51 aan buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] voert aan dat de aanspraak van [geïntimeerde] op buitengerechtelijk incassokosten moet worden beoordeeld aan de hand van het Rapport BGK Integraal en niet aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Of dit juist is kan in het midden blijven. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de gemachtigde van [geïntimeerde] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht die verder gaan dan het versturen van een enkele standaardsommatie, het inwinnen van inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Bovendien acht het hof het onder de gegeven omstandigheden redelijk dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zodat [geïntimeerde] ook vergoeding van deze kosten kan vorderen als het Rapport BGK Integraal van toepassing is. Op grond van dit rapport mag het bedrag aan toe te wijzen buitengerechtelijke incassokosten niet hoger zijn dan het bedrag dat volgt uit het Besluit. Het door [geïntimeerde] gevorderde en door de kantonrechter toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Het toe te wijzen bedrag, vastgesteld met inachtneming van het Besluit en berekend over de in het dictum te noemen hoofdsom, bedraagt € 915,22 exclusief btw en dus € 1.107,41 inclusief btw.
Bewijs
4.16
[appellant] heeft geen (voldoende concrete) stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot andere oordelen leiden dan hiervoor gegeven, zodat zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
Slotsom en kosten
4.17
Hiervoor is overwogen dat de zesde grief van [appellant] slaagt, als gevolg waarvan de door [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen hoofdsom € 14.021,60 bedraagt. De achtste grief van [appellant] slaagt ten dele; het door hem aan [geïntimeerde] te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt vastgesteld op € 1.107,41. Voor het overige falen de grieven, met inbegrip van de negende grief van [appellant] , die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat [appellant] , als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten in eerste aanleg moet dragen.
4.18
[appellant] is ook in het hoger beroep overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (tarief II x 2 punten)
Totaal € 3.211,00

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover het de onderdelen 6.1 en 6.2 van het dictum betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
I. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 14.021,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot de dag van betaling;
II. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.107,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.211,00;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van al wat [appellant] op grond van het bestreden vonnis meer aan [geïntimeerde] heeft betaald dan uit het voorgaande voortvloeit;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Hinskens- van Neck, J.C.W. Rang en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.