Op 30 juli 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 19 januari 2024. De zaak betreft de verdachte, geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats], die werd beschuldigd van diefstal en mishandeling. De diefstal vond plaats op 14 januari 2022 in Amsterdam, terwijl de mishandeling op 2 oktober 2023 plaatsvond. Het hof heeft de kwalificatie van het bewezenverklaarde vastgesteld, waarbij de diefstal onder parketnummer 13-032887-22 en de mishandeling onder parketnummer 13-254869-23 viel. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn onder andere de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
In de beslissing heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, met de bepaling dat de tijd die in voorarrest is doorgebracht in mindering zal worden gebracht. Daarnaast is er een taakstraf van veertig uren opgelegd en twintig dagen hechtenis, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De vordering van de benadeelde partij, ter zake van immateriële schade, is toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum. Het hof heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer. De aanvangsdatum van de wettelijke rente is vastgesteld op 2 oktober 2023.