In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de wijziging van een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De procedure begon met een beschikking van de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2023, waarin een voorlopige zorgregeling werd vastgesteld. De moeder ging op 3 augustus 2023 in hoger beroep tegen deze beschikking. De vader diende op 5 oktober 2023 een verweerschrift in. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2023 waren beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank had eerder een bijzondere curator benoemd voor [minderjarige 1] en de voorlopige zorgregeling was opgeschort op 21 november 2023. Het hof oordeelde dat het belang van de moeder bij het hoger beroep was komen te vervallen, omdat de voorlopige zorgregeling was opgeschort en er een onderzoek door de raad zou plaatsvinden. De beslissing van de rechtbank om de keuze voor de zorgregeling bij [minderjarige 1] te beleggen, maakte geen onderdeel uit van het dictum en gaf de moeder geen belang bij het hoger beroep. Het hof verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en wees de verzoeken van de vader af.