ECLI:NL:GHAMS:2024:2579

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.138/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige in het belang van stabiliteit en rust

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om zijn gezag over de minderjarige [minderjarige] te herstellen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2023, stelde dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij betrokken is bij haar leven. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, met de overweging dat het herstel van zijn gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De moeder, die met de minderjarige op Malta woont, was het eens met de beslissing van de rechtbank en vreesde dat het herstel van het gezag de stabiliteit van [minderjarige] zou ondermijnen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2024 heeft het hof de standpunten van beide ouders gehoord, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader voerde aan dat hij en de moeder in staat zijn om samen te werken en dat er geen redenen meer zijn voor verdeeldheid. De moeder daarentegen benadrukte dat de communicatie tussen hen in het verleden problematisch was en dat het herstel van het gezag zou leiden tot onrust voor [minderjarige].

Het hof heeft overwogen dat, hoewel het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, de ouders in deze situatie niet in staat zijn om op een goede manier samen te werken. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om rust en stabiliteit te waarborgen, en dat het gezamenlijk gezag op dit moment een risico op onrust met zich meebrengt. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder is hersteld en het gezag van de vader niet is hersteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.138/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/732269 / FA RK 23-2388 (JK/MH)
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B], Malta ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het verzoek van de vader om zijn gezag over [minderjarige] te herstellen.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van
24 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking) – voor zover hier van belang – het verzoek van de vader om zijn gezag over [minderjarige] te herstellen afgewezen. De vader is het daar niet mee eens en wil dat hij samen met de moeder het gezag over [minderjarige] heeft. De moeder is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 15 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI) van 11 maart 2024 dat zij niet meer betrokken is bij het gezin en daarom niet in deze procedure zal verschijnen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
De voorzitter heeft tijdens een schorsing van de zitting in hoger beroep met [minderjarige] gesproken, in aanwezigheid van de griffier. Na voortzetting van de zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven. Partijen hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 1999 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op
20 oktober 2017 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 20 september 2017.
3.2
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de ouders van (onder meer):
- [minderjarige] , geboren [in] 2011, te [plaats A] .
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 september 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsvervangende omgeving c.q. pleeggezin verleend. Beide maatregelen zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 21 oktober 2020.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 30 september 2020 is het gezag van de ouders beëindigd en is de GI tot voogd benoemd.
3.5
Bij beschikking van 30 december 2022 heeft de kinderrechter de GI toestemming gegeven voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] , in die zin dat zij buiten Nederland, op Malta, bij de moeder wordt geplaatst met ingang van 2 januari 2023. [minderjarige] woont sindsdien bij haar moeder op Malta.
3.6
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking van 24 november 2023 heeft de rechtbank de GI ontslagen van de voogdij over [minderjarige] en het gezag van de moeder hersteld. Ook is bepaald dat [minderjarige] minimaal vier keer per jaar en in ieder geval in de zomer- en in de kerstvakantie in Nederland omgang heeft met haar vader, waarbij de omgangsmomenten in onderling overleg zullen worden bepaald. Verder is bepaald dat de moeder is gehouden de vader eenmaal per maand, te weten op iedere eerste dag van de maand, schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om hem – al dan niet samen met de moeder – met het gezag over [minderjarige] te belasten, dan wel hem te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] , afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het gezag van de vader over [minderjarige] wordt hersteld en dat dit wordt ingeschreven in het gezagsregister.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Omdat de moeder en [minderjarige] op Malta wonen, heeft deze zaak een internationaal karakter. Kennelijk is de rechtbank van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uitgegaan. Omdat [minderjarige] nog in Nederland woonde toen de moeder het eerste verzoek om herstel in het gezag deed, is dat oordeel juist en ook het hof acht de Nederlandse rechter bevoegd. Verder is tussen de ouders niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:277 lid 1 onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder op zijn verzoek in het gezag worden hersteld wanneer dit in het belang van de minderjarige is en de ouder in staat kan worden geacht om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
De standpunten
5.3
De vader wil dat zijn verzoek om hem te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt toegewezen. Hij voert hiertoe aan dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij betrokken is bij haar leven en hij zijn mening kan geven over zaken die haar betreffen. Ook komt [minderjarige] regelmatig naar Nederland en als haar dan iets overkomt, moet de vader de mogelijkheid hebben om te handelen. De ouders zijn in staat om samen te werken en zij kunnen mogelijke meningsverschillen in overleg oplossen. Dat in het verleden sprake is geweest van een geschil tussen de ouders, komt enkel doordat de vader het niet eens was met de verhuizing van [minderjarige] naar Malta. Inmiddels staat hij wel achter haar verblijf daar. Ook zijn de andere zaken met betrekking tot [minderjarige] geregeld, nu er een omgangs- en informatieregeling is vastgelegd. Er zijn dus geen punten meer die de ouders verdeeld houden en zij kunnen dan ook gezamenlijk beslissingen nemen in het belang van [minderjarige] .
5.4
De moeder vindt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader om hem te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft afgewezen. De ouders zijn niet in staat met elkaar samen te werken. Dit is in het verleden een belangrijke reden voor beëindiging van het gezag geweest en dat is nog niet veranderd. De moeder vreest dat de vader het gezag zal misbruiken
om controle uit te oefenen op haar leven en om zich nodeloos te bemoeien met de opvoeding van [minderjarige] . Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . Als de vader het gezag heeft, zal [minderjarige] klem komen te zitten tussen de ouders. De moeder werkt mee aan de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en verschaft informatie aan de vader. Er zijn daarom geen redenen om de situatie te veranderen. Mocht [minderjarige] onverhoopt iets overkomen in Nederland terwijl de moeder er niet bij is, dan kan de moeder snel in Nederland zijn en zij kan ook per e-mail of telefoon toestemming geven, bijvoorbeeld voor medische ingrepen.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De moeder deelt informatie over [minderjarige] met de vader en de ouders gaan in gesprek met elkaar, maar zij verschillen soms van visie. Dat is op zichzelf niet anders dan wanneer de ouders nog een relatie met elkaar zouden hebben. Enerzijds ziet de raad geen risico dat een visieverschil ertoe zal leiden dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders wanneer er belangrijke beslissingen over haar genomen dienen te worden. Anderzijds is het tussen de ouders in het verleden meermaals niet goed gegaan en de slechte samenwerking heeft mede geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Voor een vollediger beeld zou de raad, indien het hof dat wenselijk acht, een onderzoek kunnen uitvoeren.
De beoordeling van het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. De ouders zijn lange tijd gehuwd geweest, van 1999 tot 2017. Tijdens dat huwelijk is onder meer [minderjarige] geboren. Sinds 2015 is de GI betrokken bij het gezin. Tussen de ouders waren grote communicatieproblemen ontstaan en de moeder is na de echtscheiding zonder toestemming van de vader met [minderjarige] en nog een zoon naar Malta vertrokken. Enige tijd later heeft zij de kinderen terug bij de vader gebracht, die niet voor ze kon zorgen omdat hij geen geschikte woonruimte had. Daarom is [minderjarige] in september 2018 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. Zij heeft sindsdien in verschillende pleeggezinnen verbleven. In september 2020 is het gezag van de ouders beëindigd, omdat de rechtbank vond dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders lag. Vervolgens is het gezinshuis waarin [minderjarige] verbleef gesloten en zou zij voor de zevende keer op een andere plek geplaatst moeten worden. Inmiddels vertoonde [minderjarige] forse gedragsproblemen. Zij werd begeleid door Levvel en Levvel en de GI adviseerden [minderjarige] bij de moeder op Malta te laten wonen. In de procedure bij de rechtbank heeft de vader zich daartegen verzet en verzocht om te bepalen dat [minderjarige] en haar broer bij de vader zullen verblijven, ook al had hij nog steeds geen geschikte woonruimte. Uiteindelijk is [minderjarige] in januari 2023 bij de moeder op Malta gaan wonen, nadat de rechtbank de GI daarvoor toestemming had verleend. De verwachting was dat [minderjarige] het beste tot ontwikkeling zou komen bij de moeder op Malta. Nadien heeft de rechtbank in de bestreden beschikking het gezag van de moeder hersteld. Op Malta is de hulpverlening van Levvel voortgezet. Ook is de plaatsing van [minderjarige] gemonitord door de GI en de Centrale autoriteit op Malta. Ten tijde van de zitting in hoger beroep woont [minderjarige] ongeveer anderhalf jaar bij de moeder op Malta en berust de vader daarin. [minderjarige] had therapie en die is begin 2024 afgerond en de GI is niet langer betrokken bij het gezin, onder meer omdat het nu goed met [minderjarige] gaat. De rechtbank heeft een omgangs- en informatieregeling ten aanzien van de vader en [minderjarige] vastgelegd. De moeder zorgt dat [minderjarige] minimaal vier keer per jaar naar Nederland komt om omgang met de vader te hebben. Dit verloopt goed. Daarnaast informeert zij de vader één keer per maand over
[minderjarige] . Ook op Malta heeft [minderjarige] regelmatig telefonisch contact met haar vader en de vader heeft via e-mail contact met de school op Malta. Dat gaat volgens de vader ook goed.
5.7
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.8
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de vader dat de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, waarvan in het verleden sprake was, inmiddels in relevante mate is verbeterd. Daarentegen zijn er aanwijzingen dat de ouders nog steeds hulp nodig hebben om hun verstandhouding te verbeteren. Zo adviseert Levvel volgens de vader om een hulpverleningsinstantie, zoals Ouderschap Blijft, in te zetten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Zo lang de ouders hierin nog niet zijn geslaagd, acht het hof gezamenlijk gezag niet in [minderjarige] ’s belang. Verder hebben zowel de ouders ter zitting in hoger beroep als [minderjarige] in het gesprek met de voorzitter verklaard dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] . Zij heeft het naar haar zin op Malta en voelt zich daar thuis. [minderjarige] zelf wil geen mening geven over het gezag. Het hof acht rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige] van belang na alles wat zij heeft meegemaakt en gezamenlijk ouderlijk gezag betekent vooralsnog een risico op meer discussies tussen de ouders en daarmee op meer onrust voor [minderjarige] . Bovendien is gebleken dat de omgang en het contact tussen de vader en [minderjarige] goed en voor eenieder bevredigend verloopt én dat de vader zich door de moeder en de school voldoende geïnformeerd voelt over belangrijke zaken over [minderjarige] . Hiermee wordt naar het oordeel van het hof voldoende invulling gegeven aan het recht van de vader op ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De vader heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat het ontbreken van gezag hem belemmert om passende maatregelen te nemen als [minderjarige] in problemen komt, bijvoorbeeld omdat zij medische spoedhulp nodig heeft als zij in Nederland is. De moeder heeft immers onweersproken gesteld dat zij ofwel met [minderjarige] samen reist, ofwel direct per telefoon of e-mail te bereiken is voor het geval met spoed haar instemming voor een gezagsbeslissing nodig zou zijn. Indien de situatie zich in de toekomst zo ontwikkelt dat de belangen van [minderjarige] veranderen, dan heeft de vader opnieuw de mogelijkheid om herstel van het gezag te verzoeken.
5.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, W.F. Groos en M.F.G.H. Beckers in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier, en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.