ECLI:NL:GHAMS:2024:2578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.154/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in hoger beroep inzake ondertoezichtstelling minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om de Raad voor de Kinderbescherming in de proceskosten te veroordelen. De moeder, die eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind heeft verkregen, was van mening dat de Raad onterecht een verzoek tot ondertoezichtstelling had ingediend, ondanks haar verzoek om gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de Raad niet willens en wetens heeft gehandeld tegen beter weten in en dat er geen sprake was van een onredelijke proceshouding. De Raad heeft zijn verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend op basis van ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor het kind, en het hof oordeelde dat de Raad gerechtvaardigd was in zijn handelen. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.338.154/01
zaaknummer rechtbank: C/13/741045 / JE RK 23-666
beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Blom te Purmerend,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 november 2023 (hierna te noemen: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een deel van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 8 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zitting heeft op 13 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is – met bericht van verhindering - niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2012. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023 is op verzoek van de moeder het gezamenlijke gezag van de vader en de moeder beëindigd en is de moeder belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen en, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om de raad in de proceskosten te veroordelen, ook afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de raad wordt veroordeeld in de aan de zijde van de moeder gevallen kosten van de procedure in beide instanties, bij de rechtbank € 1817,02 en in hoger beroep bij nadere specificatie nog te begroten bedrag.
4.3
De raad verzoekt:
- primair: de verzoeken van de moeder af te wijzen;
- subsidiair: indien het hof meent dat er gronden zijn voor een kostenveroordeling, in ieder geval geen kostenveroordeling te bepalen voor kosten die zijn gemaakt voor het indienen van het hoger beroepschrift, en daarnaast de kosten die zijn gemaakt te matigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Voor verzoekschriftprocedures is met betrekking tot de proceskosten bepaald dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 237 en 362 Rv). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt, is overgelaten of hij in het gegeven geval aanleiding vindt een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. In procedures als de onderhavige, die het personen- en familierecht betreffen, is het gebruikelijk de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. Hij kan een proceskostenveroordeling uitspreken ten laste van een partij, indien die partij ten opzichte van een andere partij kan worden aangemerkt als in het ongelijk gesteld.
De standpunten
5.2
De moeder betoogt – samengevat – het volgende. De moeder meent dat in de procedure over de ondertoezichtstelling sprake is van een onredelijke proceshouding van de raad. De raad heeft volgens de moeder tijdens het raadsonderzoek de moeder geadviseerd eenhoofdig gezag te verzoeken, welk advies de moeder heeft opgevolgd. Zij heeft op 10 augustus 2023, bij de rechtbank ingekomen op 11 augustus 2023, een verzoekschrift om het gezamenlijk gezag te beëindigen ingediend. Desondanks heeft de raad toch een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend. De raad heeft willens en wetens ervoor gekozen de procedure over de ondertoezichtstelling door te zetten. Deze proceshouding heeft geleid tot onnodige kosten voor de moeder.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat de raad geen advies aan de moeder heeft gegeven om een verzoek tot eenhoofdig gezag in te dienen. Het is niet aan de raad om een ouder in het kader van een raadsonderzoek juridisch advies te geven. De raad is onafhankelijk. Ten tijde van het afronden van het onderzoek naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling (eind juli/begin augustus 2023) was de raad niet bekend met het feit dat de moeder een verzoek om eenhoofdig gezag zou indienen. Toen dit eenmaal wel bekend was zag de raad geen aanleiding om het verzoek tot ondertoezichtstelling te wijzigen dan wel in te trekken. De raad heeft zijn besluit om een verzoek om een ondertoezichtstelling in te dienen bij de kinderrechter genomen op basis van meerdere ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] . Het belang van een kind is en blijft de leidraad voor het handelen van de raad.
De beoordeling
5.4
Namens de moeder is als productie 3 bij het beroepschrift een concept overgelegd van het raadsrapport van 11 oktober 2023. Desgevraagd heeft de advocaat ter zitting bij het hof verklaard dat dit het enige rapport is waar de moeder over beschikt. Van de zijde van de raad heeft het hof geen kopie ontvangen van een definitief rapport. Het hof zal daarom bij de beoordeling van het verzoek van de moeder om een proceskostenveroordeling het concept rapport van 11 oktober 2023 betrekken.
5.5
Het hof is van oordeel dat er voor de raad in april 2023 voldoende aanleiding is geweest om een onderzoek te beginnen naar de vraag of een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] nodig is. De raad komt tot de conclusie dat er sprake is van meerdere ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] . [minderjarige] zit volgens de raad klem tussen zijn ouders die niet in staat zijn om met hulpverlening in het vrijwillig kader deze klempositie op te heffen. De raad heeft vervolgens op grond van de haar in artikel 1:255 lid 2 BW toekomende wettelijke bevoegdheid een verzoek om ondertoezichtstelling bij de kinderrechter ingediend.
5.6
In het conceptrapport is vermeld dat de moeder op 27 juli 2023 aan de raad heeft laten weten dat zij snapt dat de raad kiest voor een ondertoezichtstelling als advies. Daarna heeft de moeder op 8 augustus 2023 contact met de raad opgenomen met de mededeling dat zij op dit moment niet meer achter een ondertoezichtstelling kan staan. Dit vormde voor de raad geen aanleiding om het verzoek niet in te dienen. De raad heeft het verzoek om een ondertoezichtstelling op 20 oktober 2023 ingediend.
5.7
Uit de weergave van de feiten zoals de moeder die geeft heeft er volgens haar na de totstandkoming van het conceptrapport weer overleg plaatsgevonden tussen haar en de raad. In het kader van dit overleg zou de raad haar hebben geadviseerd om een verzoek om eenhoofdig gezag in te dienen. Kennelijk heeft dit overleg plaatsgevonden vóór 10 augustus 2023 omdat de moeder op die datum het verzoek om eenhoofdig gezag heeft ingediend.
5.8
Het hof treft in het concept rapport van 11 oktober 2023 geen aanwijzingen aan dat de raad de moeder heeft geadviseerd om een verzoek om eenhoofdig gezag in te dienen. Ook de overige stukken waarover het hof beschikt bevatten geen aanwijzingen dat de raad de moeder heeft geadviseerd zoals de moeder stelt. Indien het zo is dat de raad wél informeel met de moeder heeft gesproken over de mogelijkheid van eenhoofdig gezag, hetgeen het hof niet wil uitsluiten, dan kan het hof niet vaststellen wat de inhoud van dit gesprek is geweest en of de raad wel of geen (proces)advies aan de moeder heeft gegeven. Mocht de raad wel een dergelijk (proces) advies aan de moeder hebben gegeven dan nog kan het hof niet vaststellen dat de raad richting de moeder heeft aangegeven dat als de moeder een verzoek om eenhoofdig gezag indient, de raad geen verzoek om ondertoezichtstelling zal indienen dan wel een reeds ingediend verzoek zal intrekken.
5.9
Het verzoek van de raad om de ondertoezichtstelling is op 15 november 2023 ter zitting door de kinderrechter behandeld. De raad heeft op die zitting verklaard dat de raad ervan op de hoogte is dat de moeder een verzoek om eenhoofdig gezag heeft ingediend. De raad is evenwel van mening dat alles geprobeerd moet zijn alvorens tot beëindiging van het gezamenlijk gezag kan worden overgegaan.
Gezien vanuit het wettelijke uitgangspunt dat gezamenlijk gezag zo veel mogelijk in stand moet blijven is dit geen onbegrijpelijke mening van de raad en het is naar het oordeel van het hof daarmee ook niet onbegrijpelijk dat de raad de procedure over de ondertoezichtstelling heeft voortgezet.
5.1
De raad heeft verder op de zitting van 15 november 2023 aangevoerd dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet wegvalt als de moeder alleen het gezag heeft. De bedreiging van [minderjarige] ligt besloten in de ingewikkelde relatie tussen de ouders welke van tijd tot tijd belastend is voor [minderjarige] .
Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat de raad ook in de situatie van eenhoofdig gezag van de moeder een ondertoezichtstelling noodzakelijk achtte. Ook dit is naar het oordeel van het hof geen onbegrijpelijk standpunt van de raad en geeft geen blijk van een onredelijke proceshouding.
5.11Samengevat is het hof van oordeel dat de raad het verzoek om de ondertoezichtstelling niet willens en weten tegen beter weten in heeft ingediend en voortgezet. Van een onredelijke proceshouding is geen sprake. Het hof vindt daarom dat er geen gronden zijn om de raad te veroordelen in de proceskosten, noch in eerste aanleg, noch in onderhavige procedure.

6.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, J.F. Miedema en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.