ECLI:NL:GHAMS:2024:2573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.341.238/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinshuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De ouders, verzoekers in hoger beroep, hebben op 14 mei 2024 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2024, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 19 februari 2025. De ouders betogen dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing ontbreekt en dat de GI onterecht in hun gezinsleven ingrijpt. De GI en de raad voor de kinderbescherming hebben echter aangegeven dat de situatie bij de ouders onveranderd is en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Het hof heeft de argumenten van de ouders en de GI zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De ouders hebben een meewerkende houding getoond, maar het hof oordeelt dat een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders op dit moment niet in zijn belang is. De beslissing van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.238/01
zaaknummer rechtbank: C/15/348040 / JU RK 24/62
beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • het gezinshuis waar [minderjarige 1] verblijft (hierna: het gezinshuis of de gezinsouders).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis), tot 19 februari 2025.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 14 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De ouders zijn op 14 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.3
De GI heeft op 13 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de ouders van 16 mei 2024, met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg;
- een bericht van de ouders van 13 juni 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 14 februari 2024.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 augustus 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Voor de ouders is G. Hassan Bernard opgetreden als tolk (via de telefoon) in de taal Koerdisch Soranî;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- namens het gezinshuis: twee gezinshuisouders;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Tijdens het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), [in] 2011 te [plaats C] , Irak, en
- [minderjarige 1] , [in] 2019 in [plaats A] .
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden hierna gezamenlijk ‘de kinderen’ genoemd.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] .
3.2
De ouders en de kinderen hebben de Iraanse nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van 19 februari 2021 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij de (voor zover niet) bestreden beschikking tot 19 februari 2025.
3.4
Bij beschikking van 14 mei 2021 is [minderjarige 1] met spoed uit huis geplaatst in een crisispleeggezin, waarna [minderjarige 1] en de moeder vanaf 11 juni 2021 in een moeder-kind-huis van [Y] in [plaats] hebben verbleven.
3.5
Bij beschikking van 18 februari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 november 2022, met aanhouding van het overig verzochte. Op basis daarvan heeft [minderjarige 1] van 2 april 2022 tot 4 november 2022 in een pleeggezin verbleven.
Bij beschikking van dit hof van 13 september 2022 is de beschikking van de rechtbank van 18 februari 2022 bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van 4 november 2022 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, voor de duur van vier weken, met aanhouding van het overig verzochte.
3.7
Bij beschikking van 9 november 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis verlengd tot 19 februari 2023. Daarnaast is het NIFP verzocht om te bemiddelen bij de benoeming van FORMAAT jeugdforensische diagnostiek (hierna: FORMAAT) als deskundige, en is de deskundige verzocht - met inachtneming van de in de beschikking geformuleerde vragen -schriftelijk en met redenen omkleed aan de rechtbank te rapporteren.
3.8
De GI heeft op 30 januari 2023 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de ouders en [minderjarige 1] beperkt, in die zin dat de ouders één keer in de zes weken omgang met [minderjarige 1] hebben op het kantoor van de GI in [plaats A] , onder begeleiding van de GI in het bijzijn van het gezinshuis. De ouders hebben de kinderrechter verzocht de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren dan wel te schorsen tot het perspectiefonderzoek door FORMAAT is verricht. De kinderrechter heeft het verzoek bij beschikking van 21 maart 2023 afgewezen.
3.9
Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis verlengd tot 19 september 2023, en de zaak voor het overige aangehouden tot de pro forma datum van 29 augustus 2023, in afwachting van de onder 3.7 genoemde rapportage van FORMAAT.
3.1
Bij beschikking van 18 september 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het gezinshuis voor twee maanden verlengd tot 19 november 2023, welke daarna is verlengd tot uiterlijk 19 februari 2024.
3.11
[minderjarige 1] verblijft sinds november 2022 op een voor de ouders geheime locatie in een gezinshuis. [minderjarige 1] gaat sinds september 2023 naar school.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 19 februari 2025.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verlengd, en te bepalen dat [minderjarige 1] zo spoedig mogelijk zal worden teruggeplaatst bij de ouders middels de implementatie van een gefaseerd terugplaatsingstraject.
4.3
De GI verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hun verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Doordat zowel de ouders als [minderjarige 1] de Iraanse nationaliteit hebben en in Nederland wonen, heeft de onderhavige zaak een internationaal karakter. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek van de GI te beslissen. Dat oordeel is juist en ook het hof gaat daarvan uit. De kinderrechter heeft Nederlands recht toegepast, waartegen niet is gegriefd, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
De standpunten
5.2
De ouders stellen dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] heeft verlengd. De noodzaak van de uithuisplaatsing ontbreekt en de ongewenste inmenging van de GI in het familie- en gezinsleven van de ouders is in strijd met artikel 8 EVRM en 9 IVRK. De ouders hebben medewerking verleend aan de hulpverlening en zij zullen dit blijven doen. Vanwege de afronding van het traject in het moeder-kind-huis en de daaropvolgende plaatsingen waardoor [minderjarige 1] gedragsproblemen heeft ontwikkeld, dient [minderjarige 1] middels een gefaseerd terugplaatsingstraject weer bij de ouders te verblijven. De ouders zien dat [minderjarige 1] trauma’s heeft opgelopen, maar zij zijn van mening dat [minderjarige 1] de trauma’s in het gezinshuis heeft opgelopen en niet bij hen thuis. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing had [minderjarige 1] namelijk geen problemen. Ook wordt [minderjarige 1] niet goed verzorgd in het gezinshuis, zo komt hij in de verkeerde kleding naar de omgangsmomenten terwijl hij astma heeft. Verder is [minderjarige 1] aan het begin van de omgangsmomenten afstandelijk naar de ouders, maar na een paar minuten trekt hij bij. Het gedrag van [minderjarige 1] na de omgang komt doordat [minderjarige 1] hen mist en omdat hij verlatingsangst heeft, aldus de ouders.
5.3
De GI voert aan dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] terecht door de kinderrechter is verlengd. De situatie bij de ouders is onveranderd ten opzichte van het moment dat de eerste uithuisplaatsing van kracht was. Op dit moment laat [minderjarige 1] nog steeds complex gedrag zien na de omgang met de ouders. Dit gedrag lijkt zich nu ook naar school te verplaatsen. Mogelijk zal de omgang ingeperkt worden door de GI. [minderjarige 1] heeft wekelijks speltherapie bij Praktijk [X] en zij stellen dat [minderjarige 1] een trauma heeft. Ook ziet Praktijk [X] sinds een halfjaar meer agressie en boosheid bij [minderjarige 1] . De ouders schrijven dit toe aan de gebeurtenissen na de uithuisplaatsing, maar omdat de ouders [minderjarige 1] hebben blootgesteld aan verschillende onveilige en onvoorspelbare situaties kan de diagnose daar niet enkel aan toe te schrijven zijn, aldus de GI.
5.4
Het gezinshuis geeft aan dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Er is echter een groot verschil in zijn gedrag na de omgang met de ouders. Dit gedrag houdt drie weken aan, daarna is hij weer zichzelf en slaapt hij weer goed. Vanwege het gedrag van [minderjarige 1] na de omgang helpen de ouders van de gezinshuismoeder met extra ondersteuning in de opvoeding van [minderjarige 1] .
Het advies van de raad
5.5
De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad is de huidige omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige 1] en de raad geeft de GI in overweging hierin zo snel mogelijk actie te ondernemen. De ouders zijn van goede wil, maar het ontbreekt hen aan inzicht in wat zij kunnen bieden en wat [minderjarige 1] heeft gemist in zijn opvoeding, aldus de raad.
De beoordeling
5.6
In de wet staat over (een verlenging van) een machtiging tot uithuisplaatsing het volgende. Volgens artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Volgens artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige 1] in zijn nog korte leven al op veel verschillende plekken heeft verbleven. Voordat [minderjarige 1] in mei 2021 voor het eerst (met spoed) uit huis werd geplaatst, waren er zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders thuis met betrekking tot huiselijk geweld en verwaarlozing. Van 16 april 2021 tot 14 mei 2021 heeft [minderjarige 1] met de moeder, zonder toestemming van de GI, in Irak verbleven. De GI heeft aangifte gedaan van het onttrekken van [minderjarige 1] aan toezicht. Van juni 2021 tot en met februari 2022 verbleef [minderjarige 1] met de moeder in een moeder-kindhuis. Vervolgens is [minderjarige 1] in februari 2022 met een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin geplaatst, waarna hij in mei 2022 naar een perspectiefbiedend pleeggezin is gegaan. Vanaf 7 november 2022 verblijft [minderjarige 1] in een gezinshuis.
5.8
Het hof is het met de kinderrechter en de ouders eens dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is dat hij in een korte periode zo vaak van verblijfplaats is gewisseld. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] ruim anderhalf jaar in een gezinshuis. Eerst verbleef hij voornamelijk bij de ouders van de op zitting aanwezige gezinshuismoeder, nu is zijn hoofdverblijf bij de gezinshuismoeder en haar partner. De ouders hebben één keer in de zes weken begeleide omgang met [minderjarige 1] . De ouders tonen volgens de GI een meewerkende houding, werken respectvol en efficiënt samen met de jeugdbeschermers en houden zich goed aan de opgestelde afspraken. Ook verloopt de omgang volgens de afspraken. De ouders verdienen een compliment hiervoor.
Het hof is echter gebleken dat [minderjarige 1] probleemgedrag laat zien na de omgangsmomenten met de ouders. De gezinshuisouders geven aan dat [minderjarige 1] na de omgang ’s nachts nachtmerries heeft en overdag ontregeld is door slaaptekort en angsten. Overdag distantieert [minderjarige 1] zich van zijn omgeving. Ook wil [minderjarige 1] alleen naar de omgang met zijn ouders als hij zijn Spiderman-pak aan mag. Recent is dit probleemgedrag van [minderjarige 1] na de omgang verergerd. Na het omgangsmoment op 10 juli 2024 heeft [minderjarige 1] urenlang op de grond gelegen. [minderjarige 1] liet het probleemgedrag eerst alleen thuis zien, maar na het laatste omgangsmoment vertoont hij dit gedrag ook op school. Samen spelen met andere kinderen lukt niet meer en de leerkracht van [minderjarige 1] geeft aan dat hij sindsdien niet meer kan meekomen op school. De ouders erkennen de zorgen over het gedrag van [minderjarige 1] , maar zij hebben een andere lezing over de oorzaak van dit gedrag. Waar het gedrag van [minderjarige 1] precies vandaan komt, kan het hof niet vaststellen. Wel is het hof met partijen van mening dat dit gedrag van [minderjarige 1] zorgelijk is.
5.9
De gezinshuisouders geven aan dat het probleemgedrag van [minderjarige 1] na de omgang zo’n drie weken aanhoudt. Vanwege de genoemde zorgen is er hulpverlening voor [minderjarige 1] ingezet. [minderjarige 1] heeft wekelijks met de gezinshuisouders speltherapie bij Praktijk [X] . Praktijk [X] geeft aan een trauma bij [minderjarige 1] te zien. Ook geeft Praktijk [X] aan dat [minderjarige 1] het afgelopen halfjaar meer boosheid en agressie laat zien, zo gooit hij met spullen. Vanaf september 2024 zal [minderjarige 1] starten met traumabegeleiding, waar de gezinshuisouders bij betrokken zullen worden.
De gezinshuisouders geven aan dat [minderjarige 1] , ondanks zijn gedrag na de omgangsmomenten, een bevlogen, sterke en slimme jongen is. Ook ontwikkelt hij zich inmiddels meer leeftijdsadequaat. Het hof overweegt dat [minderjarige 1] vanuit een stabiele en veilige opvoedomgeving de wekelijkse speltherapie en de aankomende traumabehandeling moet kunnen ondergaan. Er dient rust te zijn bij [minderjarige 1] zodat gekeken kan worden wat dit zal doen met zijn (trauma)klachten, zijn gedrag na de omgang en de zorgen die de GI en het gezinshuis hebben. Ook dient er zicht te komen op de vraag waar het gedrag van [minderjarige 1] vandaan komt. Het hof is gebleken dat de gezinshuisouders de benodigde rust en stabiliteit aan [minderjarige 1] kunnen bieden.
5.1
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht en op de juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] heeft verlengd. Een (gefaseerde) terugplaatsing bij de ouders was en is niet aan de orde. Parlan heeft verklaard geen terug-naar-huis-onderzoek te starten vanwege de minimale kans van slagen van een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders. Op 16 juni 2022 heeft de GI een perspectiefbesluit ten aanzien van [minderjarige 1] genomen, inhoudende dat de GI niet meer werkt aan een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders. Verder geeft FORMAAT in haar rapport van 10 november 2023 aan dat een terugplaatsing van [minderjarige 1] niet in zijn belang is en beschadigend zou zijn voor zijn verdere ontwikkeling. De ouders zijn volgens FORMAAT door hun eigen problematiek niet in staat om aan de sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van [minderjarige 1] .
Voorts is de reactie van [minderjarige 1] na de omgang met zijn ouders dusdanig heftig, dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de GI dringend heeft geadviseerd de frequentie van het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] te verminderen, dan wel stop te zetten. Ook heeft de raad op 7 juni 2024 een verzoek bij de rechtbank ingediend om het gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en op dit moment nog aanwezig zijn. Het hof is met de GI en de raad van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat hij gedurende dag en nacht uit huis geplaatst is. Het verzoek van de ouders zal worden afgewezen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigd.
5.11
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de ouders en [minderjarige 1] als bedoeld in artikel 8 EVRM en 9 IVRK, die het gevolg is van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , gerechtvaardigd is. Die inmenging is immers noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] , en verder ook evenredig aan het doel van de bescherming van zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 februari 2024, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder is verlengd tot 19 februari 2025;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.F. Miedema en A. R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.