ECLI:NL:GHAMS:2024:2572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.341.265/01 en 200.341.265/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige met aandacht voor medische omstandigheden van de moeder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om de zorgregeling voor de bijna 2-jarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de door de rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2024 vastgestelde zorgregeling, die voorziet in een opbouw naar een omvangrijke zorgregeling waarbij [minderjarige] wekelijks meerdere dagen bij de vader verblijft, inclusief overnachtingen. De moeder verzoekt om deze opbouw uit te stellen tot 1 januari 2025, terwijl de vader de bestreden beschikking wenst te handhaven.

De moeder heeft op 16 mei 2024 hoger beroep ingesteld en een verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking ingediend. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 zijn beide ouders, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft haar zorgen geuit over haar medische toestand, specifiek een prolactinoom, dat haar in staat stelt om borstvoeding te geven, en de gevolgen daarvan voor de zorgregeling. De vader heeft betoogd dat de moeder eerder had kunnen beginnen met het afbouwen van de borstvoeding en dat de belangen van [minderjarige] voorop moeten staan.

Het hof heeft in zijn uitspraak op 10 september 2024 geoordeeld dat de moeder haar schorsingsverzoek heeft ingetrokken en dat de zorgregeling met ingang van heden wordt aangepast. De moeder heeft recht op een geleidelijke afbouw van de borstvoeding, en het hof heeft besloten dat de zorgregeling met overnachtingen bij de vader pas kan ingaan op 1 januari 2025. Tot die tijd zal er wekelijks omgang zijn van woensdag tot en met zondag, met inachtneming van de borstvoedingsmomenten. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van [minderjarige] en de medische situatie van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.341.265/01 en 200.341.265/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/341189 / FA RK 23-2918
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Burgers te Alkmaar,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.S. Zomers te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over [minderjarige] (bijna 2 jaar) en het contact met haar vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft op 19 februari 2024 een zorgregeling vastgesteld, waarbij – kort gezegd – in meerdere stappen wordt toegewerkt naar een omvangrijke zorgregeling waarin [minderjarige] en de vader elkaar wekelijks meerdere dagen zien, inclusief overnachtingen (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat met deze opbouw moet worden gewacht tot 1 januari 2025. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroepschrift bevat ook een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 24 juni 2024 een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift bevat ook een verweer tegen het schorsingsverzoek.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de moeder van 18 juli 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 18 juli 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 31 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Regout.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2022.
De ouders hebben tot maart 2023 een relatie met elkaar gehad.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 8 augustus 2023 is de overeenstemming van de ouders ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] (hierna ook: zorgregeling) vastgelegd.
Die voorlopige zorgregeling zag er als volgt uit:
“Met ingang van 27 juli 2023 heeft [minderjarige] voor de duur van drie weken omgang met de vader iedere woensdag en zondag voor de duur van één uur. De moeder is hierbij aanwezig. De ouders maken gezamenlijk een wandeling met [minderjarige] , en de vader krijgt alsdan de gelegenheid om contact met [minderjarige] te hebben. Partijen hebben deze regeling tot op vandaag nu ook al drie keer als zodanig uitgevoerd. Op woensdag spreken partijen om 13.00 uur af, op zondag zullen partijen het tijdstip in onderling overleg met elkaar afstemmen. Met ingang van woensdag 16 augustus 2023 wordt deze regeling uitgebreid. Partijen hebben daarover afgesproken dat de vader en [minderjarige] alsdan voor de duur van drie weken bij voorkeur iedere woensdag en zondag omgang zullen hebben met elkaar voor de duur van twee uur, waarbij de vader [minderjarige] ook in de auto mee kan nemen en iets leuks met haar kan gaan doen, of bijvoorbeeld mee naar huis kan nemen. Dit vindt plaats buiten de aanwezigheid van de moeder. De exacte dag en het tijdstip zullen partijen in overleg met elkaar afstemmen. Partijen hebben ondertussen gesprekken bij een mediator en zullen bovengenoemde regeling met elkaar evalueren, waarbij ook zal worden gesproken over uitbreiding van deze regeling, ingaande in week 36 . De moeder zal daarnaast zorgen voor een schriftje waarin zij wat informatie kan delen met de vader over [minderjarige] , haar ritme, behoeften, en mogelijke tips. De vader zal op zijn beurt vanaf week 36 de moeder informeren over hoe het met [minderjarige] is gegaan in de tijd dat zij samen zijn geweest. Dit gebeurt bij het thuisbrengen.”
De beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de bodemzaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de resultaten van het mediationtraject waaraan partijen deelnamen.
3.3
De moeder heeft een prolactinoom. Volgens de door de moeder overgelegde informatie van het LUMC is dat s een
(…) tumor in de hypofyse die te veel prolactine maakt. Prolactine is het hormoon dat onder normale omstandigheden bij vrouwen na de zwangerschap ervoor zorgt dat de borstvoeding optreedt. ….. Een prolactinoom is vrijwel altijd goedaardig. ….Prolactinoom is de meest voorkomende hypofyse tumor.De moeder ondervindt klachten door deze aandoening. De lichamelijke klachten zijn met name somberheid bij stressvolle situaties, vermoeidheid, hoofdpijn, migraineaanvallen en gevoeligheid voor borstontstekingen (mastitis). De moeder had deze tumor al voordat zij zwanger werd van [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking als volgt beslist:
“5.1. stelt deverdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast
:
… [minderjarige] … verblijft bij de vader:
a. met ingang van 19 februari 2024 voor de duur van drie maanden: in de ene week op de woensdag, de zaterdag en de zondag en in de andere week op de woensdag en de zaterdag, telkens acht uur per dag, van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder elke dag tussen 12.00 uur en 13.00 uur [minderjarige] bij de vader thuis borstvoeding kan geven;
b. met ingang van 19 mei 2024 voor de duur van drie maanden: in de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en, gedurende twee maal, van zaterdag 8.00 uur tot zondag 10.00 uur (dus met overnachting) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag, telkens acht uur per dag, van 10.00 uur tot 18.00 uur;
c. vervolgens in de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en, gedurende twee maal, van zaterdag 8.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur (dus met twee overnachtingen) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag, telkens acht uur per dag, van 10.00 uur tot 18.00 uur;
d. daarna in de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur en in de andere week op de woensdag en de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
e. met ingang van 1 januari 2025: jaarlijks éénmalig 10 dagen aaneengesloten als zijnde een periode van vakantie, verder in onderling overleg te regelen… .
…..”
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de zorgregeling die in de bestreden beschikking is opgenomen bij punt 5.1 aanhef en sub a te continueren tot 1 januari 2025 en de vervolgstappen bij punt 5.1 aanhef en sub b tot en met e te laten ingaan met ingang van 1 januari 2025, althans te beschikken zoals het hof juist acht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar schorsingsverzoek ingetrokken.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan – voor zover in deze zaak van belang – omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten
5.2
De moeder vindt dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en bij het vaststellen van de zorgregeling, waarbij tevens overnachtingen bij de vader zijn bepaald, onvoldoende rekening heeft gehouden met het prolactinoom van de moeder en de daaruit volgende borstontstekingen (mastitis) als de moeder [minderjarige] nachts niet kan voeden. Daarnaast heeft de rechtbank de jonge leeftijd van [minderjarige] onvoldoende meegewogen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aangegeven dat zij onlangs twee keer mastitis heeft opgelopen nadat zij ’s nachts geen borstvoeding kon geven aan [minderjarige] omdat [minderjarige] bij de vader sliep. Zij streeft niet langer meer naar zo lang mogelijk borstvoeding geven maar heeft besloten de borstvoeding inmiddels af te bouwen en heeft hiermee al een begin gemaakt. Hiervoor heeft zij echter ruim de tijd nodig in verband met het prolactinoom dat voor overproductie van de moedermelk zorgt. Als de afbouw niet geleidelijk gebeurt, vreest de moeder dat de borstontstekingen leiden tot een abces. Daarnaast brengen de borstontstekingen een soort griepverschijnselen met zich waardoor de moeder te ziek is om voor [minderjarige] te zorgen, antibiotica moet gebruiken en de afbouw van de borstvoeding wordt verstoord in die zin dat na zo’n episode de afbouw weer van voor af aan moet beginnen. De moeder verzoekt daarom rekening te houden met de geleidelijke afbouw van haar borstvoeding. Op dit moment geeft zij nog vier keer per dag borstvoeding, om 8.00 uur ’s ochtends, 20.00 uur ’s avonds en tweemaal gedurende de nacht. De moeder weet zeker dat zij op 1 januari 2025 de borstvoeding volledig zal hebben afgebouwd. Tot die tijd kan [minderjarige] echter niet bij de vader overnachten in verband met de borstontstekingen die de moeder daardoor krijgt, aldus de moeder.
5.3
De vader vindt dat de rechtbank na een weging van alle belangen een duidelijk gemotiveerde zorgregeling heeft vastgesteld. De vader heeft lang meebewogen met de eisen van de moeder waardoor hij [minderjarige] (te) weinig heeft gezien. Er is geen vaste regel waaruit blijkt dat het voor een kind van anderhalf jaar niet van belang zou zijn om bij de andere ouder te overnachten. Het werkelijke bezwaar van de moeder lijkt dan ook niet de borstvoeding te zijn maar de duur van de contacten en het feit dat [minderjarige] bij haar vader overnacht. De vader vindt dat de moeder direct na de bestreden beschikking had kunnen beginnen met het afbouwen van de borstvoeding. Dat zij dat niet heeft gedaan mag niet in de weg staan aan het belang van [minderjarige] en de vader om hun band verder uit te breiden door middel van volwaardige omgangsweekenden bij de vader thuis, aldus de vader.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep als volgt geadviseerd.
De moeder is na de bestreden beschikking te laat begonnen met het afbouwen van haar borstvoeding waardoor het hof in hoger beroep voor een voldongen feit wordt gesteld. Vaststaat dat, om borstontstekingen en de daarmee gepaard gaande griepverschijnselen van de moeder te voorkomen de borstvoeding geleidelijk dient te worden afgebouwd. Dat [minderjarige] daardoor pas met een krappe tweeëneenhalf jaar voor het eerst structureel bij haar vader zal slapen, is niet in haar belang. De nachten bij de vader zijn belangrijk voor [minderjarige] om een goede relatie met de vader op te bouwen. [minderjarige] heeft de borstvoeding al lang niet meer nodig, het is slechts nog in het belang van de moeder.
Het standpunt van de moeder dat [minderjarige] gelet op haar jonge leeftijd nog niet bij de vader zou kunnen overnachten is een gedateerd standpunt dat al lang niet meer overeenkomt met de huidige stand van de wetenschap. De moeder heeft gezegd dat de vader in staat is sensitief en responsief op te voeden, dat is het enige dat van belang is, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.5
De moeder heeft het schorsingsverzoek ingetrokken. Daardoor kan dit verzoek niet worden onderzocht en zal het hof de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
5.6
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft begrip voor het standpunt van de vader dat de moeder de afbouw van de borstvoeding eerder had kunnen starten. De overnachtingen van [minderjarige] hadden dan eerder kunnen beginnen zoals dat bij de bestreden beschikking is bepaald. Dat [minderjarige] daarvoor te jong zou zijn, zoals de moeder stelt, volgt het hof niet, mede gelet op de overwegingen van de raad. Gebleken is echter dat de borstvoeding op dit moment nog onvoldoende is afgebouwd om de overnachtingen van [minderjarige] bij de vader mogelijk te maken. Als gevolg van haar prolactinoom heeft de moeder een overproductie van moedermelk en kost het haar veel tijd om de borstvoeding af te bouwen. Gebleken is dat zij na de twee overnachtingen van [minderjarige] bij de vader in respectievelijk mei en in juni 2024 beide keren een borstontsteking heeft gekregen waardoor zij hoge koorts had en antibiotica moest nemen. Dit heeft ook een negatieve invloed op [minderjarige] omdat de moeder dan verminderd beschikbaar is en voorts omdat [minderjarige] met de borstvoeding ook antibiotica binnenkrijgt. Deze gevolgen acht het hof niet wenselijk en niet in het belang van [minderjarige] . Daarbij komt dat een borstontsteking de afbouw van de borstvoeding in de weg staat omdat na een ontsteking eerst de melkproductie omhoog moet waardoor de afbouw van de borstvoeding vertraging oploopt. Hoewel het hof het aannemelijk vindt, dat de moeder eerder had kunnen beginnen met de afbouw van de borstvoeding, ziet het hof, gelet op de vorenstaande overwegingen, zich genoodzaakt om voor de vaststelling van de zorgregeling aan te knopen bij de door de moeder aangereikte termijn tot 1 januari 2025 waarbij, zoals de moeder heeft toegezegd, op dat moment de borstvoeding op een verantwoorde wijze volledig is afgebouwd en gestart kan worden met overnachtingen van [minderjarige] bij de vader. Versnelling van dit proces, acht het hof in verband met de hierboven vermelde serieuze problemen te risicovol.
5.7
Het hof zal bepalen dat met ingang van 1 januari 2025 een versnelde opbouw van de zorgregeling met overnachtingen dient plaats te vinden. Tot die tijd zal de kostbare tijd die de vader en [minderjarige] met elkaar missen als gevolg van de gemiste overnachtingen, gecompenseerd worden door wekelijks drie dagen omgang van 9.00 uur ’s ochtends tot 19.00 uur ’s avonds te bepalen. Daarbij houdt het hof rekening met de borstvoedingsmomenten van [minderjarige] om 8.00 uur ’s ochtends en 20.00 uur ’s avonds. Het hof heeft ter zitting in hoger beroep van partijen begrepen dat deze uitbreiding in uren en dagen mogelijk is en dat zij daarvoor open staan.
Vanaf 1 januari 2025 krijgt [minderjarige] geen borstvoeding meer en zal het hof zoveel mogelijk bij de zorgregeling aansluiten zoals de rechtbank die bij de bestreden beschikking heeft bepaald, zij het dat deze sneller wordt opgebouwd en in de maand januari 2025 is uitgebreid met de zondag.
Het hof zal als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.341.265/01
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
a. met ingang van heden: iedere woensdag, zaterdag en zondag van 9.00 uur tot 19.00 uur;
b. met ingang van 1 januari 2025: in de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en van zaterdag 8.00 uur tot zondag 17.00 uur (dus met overnachting) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
c. met ingang van 1 februari 2025: de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en van zaterdag 8.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur (dus met twee overnachtingen) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
d. met ingang van 1 maart 2025: de ene week op de woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur (dus met drie overnachtingen) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
e. met ingang van 1 januari 2025: jaarlijks éénmalig 10 dagen aaneengesloten als zijnde een periode van vakantie, verder in onderling overleg te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijs af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.341.265/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het schorsingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.