ECLI:NL:GHAMS:2024:2570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.343.517/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter had eerder op 4 juni 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die de moeder van de kinderen aanvecht. De moeder is van mening dat de machtiging niet noodzakelijk is en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen. De GI, Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A], heeft echter zorgen over de veiligheid en opvoeding van de kinderen, en stelt dat de moeder niet meewerkt aan de benodigde hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook ernstige zorgen geuit over de situatie van de kinderen en de moeder.

Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 zijn de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de raad verschenen. De moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen mist en dat zij hen graag weer bij zich wil hebben, maar de GI en de raad hebben twijfels over haar betrouwbaarheid en haar vermogen om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de moeder en de kinderen nog steeds aanwezig zijn, met name met betrekking tot het middelengebruik van de moeder en haar onbetrouwbare gedrag.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat dit nog steeds het geval is. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd, met de aanbeveling dat de moeder zich inzet voor verbetering van de relatie met de GI en dat er mogelijkheden worden gezocht voor een omgangsregeling met de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.517/01
zaaknummers rechtbank: C/13/751163 / JE RK 24-318 en
C/13/750269 / JE RK 24-277
beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Buchel te Zandvoort,
en
de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook wel gezamenlijk te noemen: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft op 4 juni 2024 de beslissing van de kinderrechter van 23 mei 2024, inhoudende het afgeven van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van twee weken, gehandhaafd en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend met ingang van 4 juni 2024 tot uiterlijk 15 september 2024 (hierna: de bestreden beschikking).
1.3
De moeder is het niet eens met de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en wil dat het verzoek van de GI (alsnog) afgewezen wordt. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
De moeder is op 15 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 7 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de moeder van 25 juli 2024, met een bijlage.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 28 augustus 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Russisch/Oekraïens, V. Nazarova;
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee zoons, te weten:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2011 in Oekraïne, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in Oekraïne.
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 15 december 2023 zijn de kinderen, op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, te weten tot 15 september 2024.
3.3
Bij beschikking van 16 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend, voor verblijf in een pleeggezin voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 30 januari 2024 is de beslissing van 16 januari 2024 gehandhaafd. Aansluitend is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg tot 12 maart 2024.
3.4
Bij beschikking van 15 februari 2024 is het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen nadat de GI het resterende deel van het verzoek ter zitting heeft ingetrokken. Diezelfde dag zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] teruggegaan naar de moeder.
3.5
Op 2 mei 2024 heeft de GI wederom een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen gedurende dag en nacht voor verblijf binnen een pleeggezin ingediend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6
Op 23 mei 2024 heeft de kinderrechter mondeling een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf in een crisisvoorziening, en aansluitend verblijf in een pleeggezin, voor twee weken met aanhouding van het verzoek voor het overige. Deze beslissing is bij beschikking van 24 mei 2024 vastgelegd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de beslissing van de kinderrechter van 23 mei 2024 gehandhaafd wordt. Daarnaast heeft de kinderrechter op het verzoek van 2 mei 2024 van de GI met ingang van 4 juni 2024 tot het einde van de huidige ondertoezichtstelling, te weten tot uiterlijk 15 september 2024, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg en indien dit niet mogelijk is, voor verblijf in een accommodatie voor jeugdhulpaanbieder.
4.2
De moeder verzoekt (na verduidelijking van haar verzoek in hoger beroep ter zitting), met vernietiging van de bestreden beschikking, alleen nog het verzoek van de GI van 2 mei 2024 (alsnog) af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder verduidelijkt dat zij niet achter de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen staat, maar dat haar beroepschrift zich daar niet tegen richt. Het hof stelt vast dat het beroepschrift van de moeder gericht is tegen de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van 4 juni 2024 tot 15 september 2024.
De standpunten van partijen
5.2
De moeder stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen en ten onrechte is verleend. Zij voert hiertoe aan dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij worden gescheiden van de moeder en van elkaar. Ook gaat het niet goed met de kinderen in het gezinshuis. Sinds de kinderen uit huis zijn geplaatst heeft de moeder hen slechts twee keer gezien en zij mist de kinderen enorm. Volgens de moeder is zij zelf in staat om voor de kinderen te zorgen. Zij huurt een appartement in [plaats A] waar de kinderen ook mogen wonen. De kinderen gaan altijd naar school en hun prestaties zijn goed. Daarnaast heeft [minderjarige 1] bij de rechtbank aangegeven dat hij bij zijn moeder wil wonen. Ook staat de moeder ervoor open om mee te werken aan de hulpverlening. De moeder ervaart echter geen goede samenwerking met de GI en zij heeft geen vertrouwen in de GI. Verder betwist de moeder dat zij middelen (heeft) gebruikt en zij stelt dat er geen bewijs is van het gebruik van verdovende middelen door haar. Ook heeft de moeder geen contact meer met [x] , haar ex-vriend. Hij is dan ook geen gevaar voor de kinderen, aldus de moeder.
5.3
De GI stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op juiste gronden is afgegeven en dat de uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is. De GI voert hiertoe aan dat de moeder niet meewerkt aan de benodigde hulpverlening. Ook geeft de moeder aan dat [x] geen gevaar is voor de kinderen, maar de GI betwist dit. Zo heeft de moeder verschillende keren gevraagd om bescherming tegen het gedrag van [x] omdat zij zich niet veilig voelde. De GI betwist ook de stelling van de moeder dat zij geen middelen gebruikt. De moeder laat gedrag zien waarmee zij de indruk wekt middelen te gebruiken.
Na de spoeduithuisplaatsing van 23 mei 2024 zijn de kinderen in eerste instantie apart van elkaar geplaatst omdat er sprake was van een crisissituatie, maar de kinderen verblijven momenteel samen in een gezinshuis. [minderjarige 1] geeft in gesprekken met de GI aan niet meer bij de moeder te willen wonen maar terug te willen keren naar Oekraïne. De Centrale Autoriteit onderzoekt op dit moment of het voor de kinderen mogelijk is om terug te keren naar Oekraïne. Inmiddels heeft de GI de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met één jaar te verlengen. De mondelinge behandeling bij de rechtbank staat gepland op 12 september 2024, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder en de hulpverlening hebben verschillende visies over wat er wel en niet is gebeurd. De betrokken instanties blijven dezelfde zorgen herhalen, maar de moeder blijft de zorgen ontkennen. Meerdere instanties hebben het vermoeden dat de moeder regelmatig onder invloed is van verdovende middelen, maar de moeder weigert mee te werken aan drugstesten om dit vermoeden te kunnen weerleggen. Ook heeft de moeder zorgelijke uitspraken over [x] gedaan, die zij vervolgens weer ontkent. De moeder heeft vaker gesteld dat [x] niet meer in beeld is terwijl zij nog wel contact met hem had. Op dit moment heeft de raad ernstige zorgen over de leefsituatie bij de moeder en over haar functioneren en beschikbaarheid voor de kinderen. De moeder komt onbetrouwbaar over en dit heeft zijn weerslag op de kinderen, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
Het wettelijk kader
5.5
In de wet staat over een machtiging tot uithuisplaatsing het volgende. Volgens artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van 4 juni 2024 tot 15 september 2024 terecht is verleend en of de noodzaak daartoe ook op dit moment nog bestaat. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. In september 2022 is de moeder met de kinderen naar Nederland gekomen vanwege de oorlog in Oekraïne. Bij binnenkomst in Nederland zijn de moeder en de kinderen in een opvanglocatie van het Leger des Heils in [plaats A] geplaatst. Vanaf juli 2023 is Veilig Thuis bij het gezin betrokken geraakt omdat de kinderen door de moeder regelmatig alleen werden gelaten en er vermoedens waren van middelengebruik door de moeder. Ook was de schoolgang van de kinderen instabiel. Op 15 december 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Op 16 januari 2024 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst omdat de GI niet meer in contact kwam met de moeder, de moeder zich niet aan de afspraken hield en de kinderen alleen achter liet in het hotel waar zij op dat moment verbleven. Ook was er sprake van veelvuldig schoolverzuim en de hotelkamer was sterk vervuild. De moeder heeft ingestemd met een spoedhulptraject en dit traject is positief afgesloten, waardoor de kinderen op 15 februari 2024 konden worden teruggeplaatst bij de moeder. Op 19 april 2024 werd de moeder samen met de kinderen op een crisisplek van de [Y] in [plaats] geplaatst, omdat de moeder bij de GI aangaf dat zij bescherming wilde tegen haar vriend, [x] . Op 10 mei 2024 zijn de moeder en de kinderen overgeplaatst naar een locatie van de [Y] in [plaats A] . Vervolgens zijn de kinderen op 23 mei 2024 met spoed uit huis geplaatst. De moeder en de kinderen konden niet langer bij de [Y] verblijven vanwege een aantal incidenten, waaronder een handgemeen tussen de moeder en een taxichauffeur van de [Y] . Met de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing werd voorkomen dat de kinderen met de moeder op straat kwamen te staan. In eerste instantie zijn de kinderen op 24 mei 2024 apart van elkaar geplaatst, vanaf 10 juni 2024 verblijven zij samen in een gezinshuis.
5.7
Ten tijde van de bestreden beschikking waren er ernstige zorgen over de moeder en de kinderen. Zo waren er zorgen over het verantwoordelijkheidsgevoel van de moeder als het gaat om de schoolgang van de kinderen. Uit de absentielijsten van de school van [minderjarige 2] blijkt dat hij regelmatig te laat kwam op school en er was sprake van ongeoorloofd schoolverzuim. [minderjarige 2] vertoonde een lager niveau op school wat volgens zijn school te wijten was aan het veelvuldig schoolverzuim. Ook bij [minderjarige 1] was sprake van schoolverzuim en hij leek moeilijk mee te komen met de Nederlandse taal. Verder was het ritme van de kinderen omgedraaid, waardoor zij overdag sliepen en ‘s nachts wakker waren. Daarnaast bleek de moeder zich regelmatig niet aan de veiligheidsafspraken te houden, door bijvoorbeeld de kinderen niet zelf naar school te brengen. In de eerste twee weken van het verblijf bij de [Y] zijn er zes incidenten gemeld waarin de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken hield. De moeder was regelmatig niet beschikbaar voor de kinderen en zij liet hen alleen achter. Zo is de moeder op 29 april 2024, tegen de regels van de [Y] in, in de avond zonder de kinderen uit de [Y] vertrokken. De volgende ochtend was zij nog niet terug en waren de kinderen alleen in de [Y] . De moeder ontkende dat zij die nacht was weggebleven, maar op de camerabeelden van de [Y] was te zien dat de moeder aan het eind van de middag pas weer terug is gekomen. Uit de stukken blijkt verder dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van de kinderen vermijdend is geweest in het contact met de hulpverleners en de GI. De moeder stelt dat zij meewerkt aan de hulpverlening maar dit wordt door de GI betwist. Volgens de GI was de moeder ondanks de ingezette hulpverlening niet gemotiveerd om te werken aan de veiligheid van haarzelf en de kinderen en verscheen zij niet op afspraken. Zo heeft de GI het gezin op 26 maart 2024 aangemeld bij Families First naar aanleiding van de zorgen omtrent de veiligheid van de kinderen. Op 2 april 2024 is Families First gestart met een kennismakingsgesprek waar de moeder bij aanwezig was. De moeder is daarna echter op geen enkele afspraak meer verschenen. Families First is meerdere malen, aangekondigd en onaangekondigd, op huisgezoek geweest maar trof de moeder en de kinderen niet aan. De hulpverlening kon daardoor niet van de grond komen.
5.8
Op dit moment gaat het naar omstandigheden goed met de kinderen in het gezinshuis waar zij verblijven. Het gezinshuis geeft aan dat de kinderen met slechte hygiëne en een ongezond eetpatroon binnenkwamen. Inmiddels is hun hygiëne verbeterd en hun eetpatroon meer gestructureerd en gezonder. Het gezinshuis werkt aan het bieden van veiligheid en structuur aan de kinderen door middel van vaste bedtijden. Ook worden de zorgen over het gebit van de kinderen aangepakt, zo heeft [minderjarige 1] inmiddels twee wortelkanaalbehandelingen gehad en [minderjarige 2] is aangemeld bij een kindertandarts. Het hof is gebleken dat er momenteel geen contactregeling tussen de moeder en de kinderen is. Zij hebben elkaar voor het laatst op 23 mei 2024 gezien. Het hof acht het invoelbaar dat de moeder de kinderen mist – en andersom - en dat het moeilijk is dat zij geen omgang met elkaar hebben. Het lukt de GI echter niet om met de moeder tot afspraken te komen over de omgang. Op 22 juli 2024 had de moeder een afspraak op het kantoor van de GI. De GI had de indruk dat de moeder onder invloed was en het lukte niet om met haar afspraken over de omgang te maken. De moeder heeft het gesprek vroegtijdig verlaten. De geplande gesprekken op 29 juli 2024 en 5 augustus 2024 zijn niet doorgegaan omdat de moeder niet is verschenen.
5.9
Volgens de moeder is er geen sprake van een onveilige situatie voor de kinderen wanneer zij weer bij haar komen wonen. Zo stelt de moeder dat zij geen contact meer heeft met haar ex-vriend [x] . Volgens de GI en de raad geeft de moeder dit vaker aan, maar blijkt vervolgens dat zij nog wel contact met [x] heeft. Zo heeft zij in januari 2024 uitgesproken dat de relatie met [x] was beëindigd, maar uit gesprekken met de gezinsmanager blijkt dat het contact nooit was verbroken. Ook vertelde de moeder tijdens het kennismakingsgesprek met de spoedhulpmedewerker dat [x] haar na de mondelinge behandeling bij de rechtbank in februari 2024 heeft mishandeld. Op 19 april 2024 vertelt de moeder aan de GI dat zij de afgelopen tijd contact heeft gehouden met [x] . Op woensdag 31 juli 2024 heeft de GI een melding ontvangen van Veilig Thuis, inhoudende een politiemelding van 27 juli 2024 betreffende huiselijk geweld tussen de moeder en [x] . In de melding werden ook vermoedens van gebruik van (hard)drugs en/of alcoholgebruik door de moeder genoemd. De zorg van de GI dat [x] nog steeds in het leven van de moeder is, acht het hof dan ook gegrond.
Een andere zorg die op dit moment nog speelt is de huisvesting van de moeder. Zij heeft sinds 24 mei 2024 geen vaste woon- of verblijfplaats omdat de [Y] de opvang heeft beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij inmiddels een woning in [plaats A] huurt waar de kinderen ook kunnen verblijven. De moeder heeft echter nagelaten om stukken over te leggen waaruit dit blijkt en waaruit een zekere betrouwbaarheid en bestendigheid van deze woonplek blijkt. Verder stelt de moeder dat zij geen verdovende middelen gebruikt, hetgeen door de GI wordt betwist. Volgens de moeder wil zij meewerken aan een drugstest, maar het dossier bevat geen drugstest(en) van de moeder. De [Y] heeft tevens in hun verslaglegging opgenomen dat zij deze indruk hebben omdat de moeder weigert mee te werken aan drugstesten. Het hof overweegt dat het op de weg van de moeder had gelegen om de zorg over het middelengebruik weg te nemen, bijvoorbeeld door mee te werken aan drugstesten.
5.1
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder de hiervoor genoemde zorgen (nog) niet weg heeft kunnen nemen. De moeder kan bepaalde zorgen wegnemen door inzicht te geven in haar leven, maar dit heeft zij nagelaten. Vanwege de onbetrouwbare en ontkennende houding van de moeder geeft de GI aan bij een thuisplaatsing de veiligheid van de kinderen niet te kunnen waarborgen. Het is mede vanwege de niet meewerkende houding van de moeder de GI (nog) niet gelukt om genoeg verandering in de situatie te brengen waardoor het veilig genoeg is voor de kinderen om weer bij de moeder te gaan wonen. Ook zijn de in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen niet behaald en is er nog onvoldoende zicht op de fysieke en emotionele betrokkenheid van de moeder als opvoeder. Er dient zicht te komen op de interactie tussen de moeder en de kinderen, wat de kinderen nodig hebben en wat de moeder aan hen kan bieden. Ook de vragen of de moeder verdovende middelen gebruikt en of zij in een (afhankelijkheids)relatie zit ten opzichte van [x] zijn nog onbeantwoord.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gronden voor machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en op dit moment nog aanwezig zijn. Het hof is, met de GI en de raad, van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is dat zij gedurende dag en nacht uit huis geplaatst zijn. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
5.11
Het hof merkt nog op dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder zich inzet voor verbetering van de relatie met de GI en dat de GI samen met de moeder zal zoeken naar mogelijkheden daarvoor. Het hof spreekt de wens uit dat dit zal kunnen leiden tot het komen tot afspraken omtrent het weer opstarten van een omgangsregeling van de moeder met de kinderen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, F. Kleefmann en
J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 10 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.