Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
VVE [straat] 114,
1.VVE [straat] 112 ,
[geïntimeerde 1],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Grief 1richt zich tegen de feitenvaststelling van de rechtbank en houdt in dat ten onrechte is vastgesteld dat het pand [straat] 114 bestaat uit een bedrijfsruimte en vier bovengelegen woningen en dat het souterrain gelet op de stahoogte geen gebruik als woonruimte toestaat. Volgens [appellanten] is gebruik van zowel de begane grond als het souterrain (ook publiekrechtelijk) als woonruimte toegestaan. Met dit bezwaar wordt bij de weergave van de feiten door het hof rekening gehouden. Voorts stellen [appellanten] dat ten onrechte wordt overwogen dat er nog een bezwaarprocedure loopt tegen de omgevingsvergunning ter zake van het funderingsherstel. Dit bezwaar is inmiddels op alle punten ongegrond verklaard, al is er hoger beroep ingesteld tegen die beslissing door de VvE 112 en [geïntimeerde 1] . Ook hiermee zal het hof bij de feiten rekening houden. Ten slotte is het volgens [appellanten] onjuist dat zij pas na het aanhangig maken van een kort geding door de VvE 112 en [geïntimeerde 1] wilden toezeggen geen werkzaamheden aan de fundering te zullen verrichten. Die toezegging is wel degelijk voor het kort geding gedaan, alleen wilden [appellanten] niet meewerken aan het stilleggen van andere werkzaamheden aan het pand dan die de fundering betroffen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van balkons. Ook hiermee zal het hof bij de feitenvaststelling rekening houden. De grief kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis. Voor het overige is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten dan neer op het volgende.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
Grief 2houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de rapportage van Allnamics die in eerste aanleg was overgelegd onvoldoende concreet was, mede in het licht van het rapport van De Beaufort, om tot het oordeel te komen dat funderingsherstel nodig was als bedoeld in artikel 5:65 BW. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat een herzieningstermijn van 1-15 jaar op zichzelf niet voldoende grond was om een noodzaak voor dat herstel aan te nemen. [appellanten] voeren aan dat inmiddels, anders dan in eerste aanleg het geval was, wel een volledig funderingsonderzoek met een funderingsinspectie heeft plaatsgevonden dat heeft uitgewezen dat de fundering onvoldoende is en dat er binnen 1-5 jaar herstel dient plaats te vinden. Van [appellanten] kan niet verlangd worden dat zij nog langer met een gebrekkige fundering blijven zitten. Bij een handhavingstermijn van 1-5 jaar dient volgens vaste jurisprudentie de noodzaak tot herstel als bedoeld in artikel 5:65 BW te worden aangenomen en moet medewerking aan dat herstel worden verleend, aldus [appellanten] Zij voeren ten overvloede aan dat, ook al zou een handhavingstermijn van 1-15 jaar gelden, van hen een nadere scheefstand en telkens groter wordende scheuren in de muren en gevels van het gebouw niet mag worden verlangd.
6.Conclusie
Onvoldoendekwaliteit is, zie tabel 14. Aannemelijk is dat de zakkingsverschillen in de komende jaren zullen toenemen, met een toename van schade als gevolg.
grootmet de schadetypering ‘constructieve schade’. Dat de voorgevel gelijkmatig zou zakken, een punt waar de VvE 112 en [geïntimeerde 1] vaker aandacht voor vragen en waarop zij hun aanname baseren dat ook de achtergevel dan wel gelijkmatig zal zakken, doet daarbij niet ter zake. Hun aanname wordt niet door feitelijke gegevens ondersteund.