ECLI:NL:GHAMS:2024:2563

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.341.548/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van gezinshereniging en zorgtrajecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] (10 jaar) en [minderjarige 2] (4 jaar). De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die door de rechtbank Noord-Holland was vastgesteld tot 27 maart 2025. De moeder verzocht om een kortere verlenging van maximaal zes maanden, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) de beslissing van de rechtbank steunde.

De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder verlengd. De moeder had in het verleden te maken gehad met verslavings- en psychiatrische problematiek, wat leidde tot de uithuisplaatsing van de kinderen. Het hof oordeelde dat, hoewel de moeder stappen in de goede richting had gezet, de situatie nog niet stabiel genoeg was voor een kortere verlenging van de machtiging. De kinderen hadden behoefte aan een veilige en gestructureerde omgeving, en de moeder moest nog belangrijke stappen zetten in haar herstelproces.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af, met de overweging dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing benadrukte het belang van traumatherapie voor zowel de moeder als de kinderen, en de noodzaak om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.548/01
zaaknummer rechtbank: C/15/348695 JU RK 24-195
beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [Plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ).
Het hof heeft als informanten aangemerkt:
- Nabijzorg;
- het gezinshuis [X] .
In deze zaak heeft een adviserende taak gehad:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag , locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (10 jaar) en [minderjarige 2] (4 jaar).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank) heeft bij beschikking van 22 februari 2024 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 27 maart 2025. Ook heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 27 maart 2025. De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor een kortere duur te verlengen. De GI is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 mei 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 februari 2024.
2.2
De GI heeft op 1 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 12 juli 2024 met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 juli 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 19 juli 2024 met een bijlage.
2.4
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hier geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting.
Nabijzorg en het gezinshuis [X] waren niet aanwezig ter zitting.

3.De feiten

3.1
De zaak heeft betrekking op de volgende minderjarige kinderen van de moeder:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2013 te [Plaats A] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2020 te [plaats C] ,
verder ook wel gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben dezelfde biologische vader, maar de vader heeft de kinderen niet erkend.
3.2
Bij beschikking van 5 september 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de kinderrechter), [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 maart 2024.
3.3
Bij beschikking van 27 maart 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 maart 2024.
3.4
Bij beschikking van 25 mei 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 21 september 2023. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinshuis verleend tot 21 september 2023.
3.5
[minderjarige 1] verblijft sinds april 2023 bij Nabijzorg, een kleinschalige woonvoorziening te [Plaats A] . [minderjarige 2] verblijft sinds april 2024 bij het gezinshuis [X] te [plaats D] .
3.6
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 22 februari 2024 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 27 maart 2025.
3.7
De kinderen hebben omgang met de moeder. [minderjarige 1] blijft wekelijks op dinsdag en donderdag bij de moeder slapen en ziet de moeder (soms ook) in het weekend (zonder overnachting). [minderjarige 2] blijft eens in de twee weken op zaterdag bij de moeder slapen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI en voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 27 maart 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven voor een kortere duur van maximaal zes maanden.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd voor de duur van een jaar. Hoewel de moeder – zoals zij ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht – twijfelt of het een reële verwachting is dat zij de kinderen binnen een jaar weer zelf kan opvoeden, is de moeder van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur verlengd had moeten worden. De moeder heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.2
De GI voert aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden berust. De machtiging tot uithuisplaatsing is op dit moment nog steeds in het belang van de kinderen noodzakelijk. De ontwikkelingsbedreigingen niet zijn verminderd. De GI heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is positief dat de moeder stappen in de goede richting heeft gezet. De kinderen hebben momenteel een stabiele woonsituatie en hebben een ruime omgangsregeling met de moeder, waardoor de terugkeer naar huis open wordt gehouden. De moeder is realistisch ten aanzien van haar eigen herstel en zal nog een belangrijk traject moeten doorlopen voordat zij de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich zal kunnen nemen. Op dit moment is de verwachting dat de moeder hier binnen een halfjaar nog niet toe in staat is. De raad acht het in het belang van de kinderen dat zij hun verwachtingen kunnen afstemmen op een haalbaar perspectief. Dit neemt niet weg dat de mogelijkheid voor een terugplaatsing bij de moeder open moet worden gehouden.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De beoordeling
5.5
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep haar grief met betrekking tot het opvoedbesluit ingetrokken, zodat die grief geen bespreking meer behoeft.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden heeft verlengd voor de duur van een jaar. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er de afgelopen jaren langdurige zorgen waren over de verslavingsproblematiek, psychiatrische problematiek en traumagerelateerde problematiek van de moeder. Vanwege de problematiek van de moeder groeiden de kinderen op in een kwetsbare en onvoorspelbare opvoedsituatie. De kinderen werden in de thuissituatie geconfronteerd met de emoties en verslaving van de moeder. In de periodes dat de moeder drugs gebruikte, was zij onvoldoende beschikbaar voor de kinderen. Omdat de kinderen zich zorgen maakten om de moeder, zijn zij onvoldoende toegekomen aan hun eigen ontwikkeling. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Vanaf april 2023 is de moeder zes weken opgenomen geweest in een kliniek in Zuid-Afrika, waarna zij tot begin september 2023 in een zogeheten [Y] van de Stichting 12 Stappen heeft verbleven (haar verblijf aldaar is onvrijwillig beëindigd). Na terugkomst in Nederland is de moeder lang abstinent geweest. Begin januari 2024 heeft de moeder een terugval gehad, waarbij zij drugs (cocaïne) heeft gebruikt. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aangegeven dat zij tijdens deze terugval in shock is geraakt en een aantal weken niet beschikbaar is geweest voor de buitenwereld.
5.8
De moeder stelt dat zij de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo heeft zij zich, op advies van de GI, aangemeld bij de GGZ. Inmiddels heeft de moeder een intakegesprek gehad bij een psycholoog en hebben er drie sessies plaatsgevonden waarbij de zwaarstwegende trauma’s van de moeder zijn vastgesteld. Momenteel staat de moeder op de wachtlijst voor traumatherapie en intensieve PTSS behandeling met een weekopname en een nabehandeling. Naast de aanmelding bij de GGZ volgt de moeder het 12 stappen programma en het CoDa programma en gaat zij naar NA-meetings. Ook heeft de moeder recent haar eerste baan gekregen, bij de cliëntenraad van het sociaal domein in [Plaats A] . Met de kinderen gaat het ook steeds beter en de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen verlopen goed. Er lijkt meer rust te komen voor de kinderen door de stabielere situaties van de kinderen, waardoor zij toekomen aan hun ontwikkeling, aldus de moeder.
5.9
Het hof oordeelt als volgt. Mocht terugplaatsing bij de moeder haalbaar blijken, dan is het van groot belang dat die terugplaatsing voor de kinderen veilig, verantwoord en (voldoende) bestendig zal zijn. Het hof vindt het positief dat de moeder de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt. Dit is echter een prille ontwikkeling die nog onvoldoende stabiel en bestendig is gebleken, mede gelet op de terugval van de moeder in januari 2024. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder zelf ook nog haar twijfels heeft of zij binnen een jaar weer in staat zal zijn om de volledige verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Ook de GI ziet dat het de moeder soms te veel wordt en dat zij het lastig vindt om structuur te behouden. Vooral [minderjarige 2] heeft grote behoefte heeft aan structuur. Op het moment dat er minder structuur is, raakt [minderjarige 2] snel ontregeld. Hoewel [minderjarige 2] zichtbaar geniet van de omgangsmomenten met de moeder, is gebleken dat de frequentie van de omgang tussen [minderjarige 2] en de moeder te intensief was. Op dit moment is één nachtje slapen voldoende voor zowel [minderjarige 2] als de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 1] constateert de GI dat er vanuit school en Nabijzorg zorgen zijn geuit over zijn ontwikkeling. Zo lijkt zijn gedragsproblematiek de afgelopen periode te zijn verergerd. Vanuit het Regionaal Expert Team zal op korte termijn passende hulp georganiseerd worden voor [minderjarige 1] . Verder zijn beide kinderen aangemeld voor traumatherapie, waarvoor zij op dit moment op de wachtlijst staan. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de moeder nog een belangrijk traject zal moeten doorlopen voordat kan worden bekeken of zij in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer volledig op zich te nemen. Ook de hulpverlening in de vorm van traumatherapie voor de kinderen moet nog opgestart worden. Het hof acht het van groot belang dat de noodzakelijke traumatherapie voor de moeder en de kinderen op korte termijn start en dat de ontwikkelingen de komende tijd gemonitord blijven door de GI. Gedurende die tijd is het van belang dat de kinderen op een stabiele plek verblijven zodat zij de rust en structuur krijgen waaraan zij behoefte hebben. Tevens zal de moeder op die wijze worden ontlast, zodat zij verder aan haar persoonlijke problematiek en trauma’s kan werken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Het hof begrijpt dat het voor de moeder belangrijk is om perspectief te houden op een terugplaatsing van de kinderen, maar voor een kortere verlenging van de machtiging is het te vroeg. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het verzoek van de moeder in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.