Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie voor de zoon van de partijen, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 1 december 2023 bepaald dat de moeder een bijdrage van € 157,- per maand moest betalen, met ingang van 12 mei 2023. De moeder betwist deze beslissing en stelt dat zij niet in staat is om het door de rechtbank aangenomen inkomen te verdienen, omdat zij in afwachting van een verblijfstitel maandenlang geen arbeid heeft mogen verrichten. Het hof heeft op 27 augustus 2024 geoordeeld dat de moeder een lagere bijdrage moet betalen. De moeder is op 1 maart 2024 in hoger beroep gekomen en heeft ook een verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking ingediend. De vader heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 5 juli 2024 was de moeder niet aanwezig, maar haar advocaat was wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar beweringen, in de periode waarin zij geen arbeid mocht verrichten, toch werkzaamheden heeft verricht. Het hof heeft de draagkracht van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat zij in staat moet worden geacht om een bijdrage te betalen. Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage vastgesteld op € 25,- per maand met ingang van 12 mei 2023 en op € 75,- per maand met ingang van 1 november 2024. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking is afgewezen.