ECLI:NL:GHAMS:2024:2555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.330.520/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, die op 29 juni 2023 een omgangsregeling heeft vastgesteld tussen de man en de kinderen. De vrouw is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de man werd veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling. De vrouw heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van de man zal afwijzen, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2019 en 2021. De rechtbank Amsterdam heeft op 11 mei 2023 het ouderschap van de man vastgesteld en de vrouw heeft het alleen gezag over de kinderen. Tijdens een kort geding op 8 december 2022 zijn afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en de kinderen, die later zijn bevestigd in een vonnis en beschikking. De vrouw heeft echter verweer gevoerd tegen de nakoming van deze regeling, met argumenten over de communicatie tussen partijen en de veiligheid van de kinderen.

Het hof heeft de grieven van de vrouw afgewezen en de opgelegde dwangsom in stand gelaten, omdat de man meerdere keren nakoming van de omgangsregeling heeft moeten vorderen zonder resultaat. Het hof heeft geoordeeld dat de omgangsregeling moet worden nageleefd en dat de vrouw geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek om de regeling op te schorten. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer : 200.330.520/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/730898 / KG ZA 23-200 vVV/MvG
arrest van de meervoudige familiekamer van 10 september 2024
inzake
[de vrouw],
wonend te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder te Utrecht,
tegen
[de man],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J. Avis-Knuit te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 13 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2023, in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord (bij vergissing genoemd conclusie van antwoord);
- gewijzigd voorblad van de zijde van de man (naam van het processtuk moet memorie van antwoord zijn);
- productie van de zijde van de man.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de man zal afwijzen en de vordering van de vrouw zal toewijzen.
De man heeft geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat haar vorderingen ongegrond worden verklaard, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] geboren [in] 2019 te [plaats A] en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2021 te [plaats A] .
2.2
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de rechtbank Amsterdam het ouderschap van de man vastgesteld ten aanzien van de kinderen.
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
2.3
Partijen hebben op 8 december 2022, tijdens de behandeling van een kort geding, afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en de kinderen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal en houden in dat de man iedere week op zondag de kinderen zal zien van 12.00 uur tot 15.00 uur, bij mooi weer in het [X park] en bij slecht weer in speelparadijs [speelparadijs] of een andere locatie waarover partijen het eens zijn. Daarnaast zal de man op woensdag om 18.30 uur en op zaterdag om 10.00 uur belcontact hebben met de kinderen. Op vordering van de man is de vrouw bij vonnis van 6 april 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot nakoming van deze afspraken. In het kader van de bodemprocedure zijn deze afspraken in de hiervoor genoemde beschikking van 11 mei 2023 van de rechtbank Amsterdam als voorlopige omgangsregeling vastgelegd. Partijen zijn daarbij aanvullend overeengekomen dat als de omgang op zondag niet door kan gaan in verband met de ziekte van een van de kinderen, de omgang plaatsvindt op de daaropvolgende woensdag.
2.4
In het vonnis van 6 april 2023 is opgenomen dat de griffier partijen op 23 maart 2023 heeft aangemeld bij het Ouder Kind Team (OKT).

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft op vordering van de man de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 8 december 2022, bevestigd bij vonnis van 6 april 2023 en bij beschikking van 11 mei 2023, op straffe van een dwangsom van € 300,- per dag met een maximum van € 5.000,-. Wel zijn de tijden van het omgangsmoment op zondag gewijzigd, zodat de omgangsregeling als volgt komt te luiden:
- de man heeft omgang met de kinderen wekelijks op zondag van 11.00 uur tot 14.00 uur zonder dat de vrouw daarbij aanwezig is; bij mooi weer zal de omgang in het [X park] zijn en bij slecht weer in speelparadijs [speelparadijs] of een andere locatie waar partijen het over eens zijn. Indien de omgang op zondag niet door kan gaan, vindt deze plaats op de daarop volgende woensdag;
- de man heeft belcontact met de kinderen, elke woensdag om 18.30 uur en elke zaterdag om 10.00 uur.
De vordering van de vrouw, die erop neer kwam dat de omgangsregeling op zondag pas zou aanvangen wanneer partijen bij het OKT zijn gestart, is afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd voorshands onvoldoende is om aan te nemen dat het belang van de kinderen vereist dat van de omgangsregeling moet worden afgeweken.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw met drie grieven op.
3.2
Met haar derde grief betoogt de vrouw dat geen sprake is van spoedeisend belang omdat er nog altijd sprake is van omgang.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt allereerst dient te worden beoordeeld – zo nodig ambtshalve – of ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening (nog) een spoedeisend belang bestaat. Gelet op de aard van de zaak – nakoming van een (in onderling overleg afgesproken) omgangsregeling – is het hof van oordeel dat het spoedeisend belang van de man bij een voorziening in kort geding (ook) in hoger beroep onverkort aanwezig is, niet in het minst omdat de vrouw wil wachten met de omgang totdat het OKT van start is gegaan.
Voor zover de man in hoger beroep heeft betoogd dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar hoger beroep, gaat dit verweer niet op: de vrouw mag in hoger beroep komen van een vonnis waarmee zij het niet eens is en hoeft daarvoor geen spoedeisend belang te stellen.
3.3
De eerste en tweede grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De vrouw voert aan dat ten onrechte een dwangsom is opgelegd en dat de omgang pas moet plaatsvinden als partijen bij het OKT zijn gestart. Zij realiseert zich dat het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met hun vader, maar meent dat dit onder toezicht van haar of een derde moet gebeuren vanwege dingen die gezegd en gebeurd zijn in het verleden. Zo heeft de man, in tegenstelling tot wat hij bij de voorzieningenrechter heeft betoogd, geen toestemming gevraagd maar gemeld dat hij de kinderen wil meenemen naar Purmerend, terwijl vastligt dat de omgang in het [X park] of [speelparadijs] zal plaatsvinden. Verder heeft de man een even groot aandeel in het niet laten doorgaan van de omgangsregeling, kan zij zich niet vinden in de manier waarop hij haar bejegent en heeft zij bij één van de omgangsmomenten de politie moeten bellen. Verder is het een gegeven dat de kinderen vaak ziek zijn. Ook komt de man de belafspraken maar zeer ten dele na. De vrouw is daarnaast van mening dat de man [minderjarige 1] anders behandelt dan [minderjarige 2] en zij heeft geen vertrouwen erin dat de man de omgang uitvoert op een manier die in het belang van de kinderen is.
De man voert verweer, waarop hierna waar nodig zal worden ingegaan.
3.4
Het hof neemt evenals de voorzieningenrechter de omgangsregeling die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 8 december 2022 als uitgangspunt. Hoewel partijen deze regeling in onderling overleg zijn overeengekomen en de regeling vervolgens in het vonnis van 6 april 2023 en door de bodemrechter in de beschikking van 11 mei 2023 is bevestigd, blijkt uit de overgelegde uitspraken dat geen of nauwelijks uitvoering is gegeven aan de regeling. Het hof maakt uit de stellingen van de vrouw op dat zij van mening is dat geen dwangsom moet worden opgelegd, omdat het niet alleen aan haar ligt dat de omgang niet altijd is doorgegaan, maar ook aan de man. Blijkbaar doelt zij daarmee op de wijze waarop de man met haar communiceert en niet op eventuele afzeggingen door de man. Dat laatste heeft zij in ieder geval op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Voor zover zij doelt op het feit dat de man een keer heeft meegedeeld dat hij de kinderen zal meenemen naar zijn zus in [plaats] , heeft zij gelijk dat partijen afspraken hebben gemaakt over de specifieke plaats waar de omgang zal plaatsvinden en dat een bezoek aan de zus van de man niet hieronder valt. Van de man mag worden verwacht dat hij met de vrouw overlegt of zij ermee akkoord gaat dat hij de kinderen meeneemt naar zijn zus. Hij kan niet volstaan met een WhatsAppbericht waarin hij dit meedeelt. De omstandigheid dat hij dit niet heeft gedaan, is echter geen reden om de omgang niet door te laten gaan. De vrouw kan hem in dat geval wijzen op de afspraken die zijn gemaakt, waaraan ook de man zich moet houden.
Wat betreft de opmerking van de vrouw dat zij bij een van de omgangsmomenten de politie heeft moeten bellen, omdat de man zich dreigend en vervelend begon op te stellen, is het voor het hof niet duidelijk wanneer en waarom dit gebeurd is. Het lijkt in ieder geval erop dat nadien wel weer omgang heeft plaatsgevonden, zodat dit voorshands evenmin voldoende is om aan te nemen dat het belang van de kinderen vereist dat voorlopig geen omgang plaatsvindt.
De omstandigheden die de vrouw verder heeft genoemd, zijn dezelfde als in eerste aanleg. De voorzieningenrechter heeft daarover geoordeeld dat deze niet zijn onderbouwd en niet zijn komen vast te staan. Ook in hoger beroep heeft de vrouw geen (voldoende) onderbouwing gegeven en komt het hof niet tot een andere conclusie.
Met de vrouw is het hof van oordeel dat een goede communicatie tussen partijen van belang is om (ook in de toekomst) goede afspraken te maken over de omgang. Onbekend is of partijen al bij het OKT zijn gestart. De wijze van communicatie is een onderwerp dat bij het OKT aan de orde zal kunnen komen, terwijl partijen daar ook kunnen overleggen over de invulling van de omgangsregeling, maar dit alles is geen reden om de omgangsregeling op te schorten totdat het OKT is gestart, zoals de vrouw lijkt te willen. De tweede grief van de vrouw faalt derhalve.
Het hof zal de opgelegde dwangsom in stand laten, omdat de man inmiddels al enkele malen nakoming van de omgangsregeling in een procedure heeft moeten vorderen, zonder dat dit ertoe geleid heeft dat de omgangsregeling daadwerkelijk wordt nagekomen. Ook de eerst grief faalt.
Het hof kan in dit kort geding niet vaststellen of de man wel of niet de belregeling nakomt en beperkt zich tot de overweging dat van beide partijen mag worden verwacht dat zij het nodige doen om de belregeling, in het belang van de kinderen, te laten plaatsvinden.
3.5
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet op de aard van de procedure ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, R.M. Troost en M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.