ECLI:NL:GHAMS:2024:2553

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.337.462/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie voor kinderen woonachtig in Suriname met toepassing van woonlandfactor

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen [minderjarige 1] (17) en [minderjarige 2] (12), die samen met hun moeder in Suriname wonen. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de vader vanaf 20 april 2023 € 150,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De moeder is het niet eens met dit bedrag en verzoekt het hof om de alimentatie te verhogen naar € 250,- per kind per maand, omdat zij van mening is dat de kosten van levensonderhoud in Suriname gelijk zijn aan die in Nederland. De vader is het eens met de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt dat de kosten in Suriname lager zijn.

Het hof heeft de zaak op 27 augustus 2024 behandeld en heeft de argumenten van beide partijen gewogen. Het hof oordeelt dat de kosten van levensonderhoud in Suriname hoger zijn dan de rechtbank had vastgesteld en houdt rekening met de extra kosten voor particulier onderwijs. Het hof komt tot de conclusie dat de vader € 127,- per maand voor [minderjarige 2] en € 244,- per maand voor [minderjarige 1] moet betalen tot 1 oktober 2023. Vanaf die datum wordt de alimentatie vastgesteld op € 250,- per kind per maand. De moeder moet een derde van het eigen aandeel betalen, omdat zij geen inkomensgegevens heeft overgelegd. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.337.462/01
zaaknummer rechtbank: C/13/732725/FA RK 23-2622
beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] (Suriname),
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] (17) en [minderjarige 2] (12) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 3 november 2023 bepaald dat de vader vanaf 20 april 2023 € 150,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder (hierna: de bestreden beschikking). De moeder en de kinderen wonen in Suriname. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor levensonderhoud in Suriname lager zijn dan in Nederland en de kinderen daarom minder geld kosten.
De moeder is het daarmee niet eens en wil dat de vader € 250,- per kind per maand (dus in totaal € 500,- per maand) gaat betalen. Volgens de moeder zijn de kosten in Suriname even hoog als in Nederland. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de vader eerst voor [minderjarige 2] € 127,- per maand voor [minderjarige 1] € 244,- per maand moet betalen. Later moet de vader € 250,- per kind per maand moet betalen. Het hof gaat namelijk uit van hogere kosten voor levensonderhoud in Suriname dan de rechtbank en het hof houdt rekening met hoge kosten voor een particuliere school.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 18 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 maart 2024 met de stukken van de rechtbankprocedure,
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 mei 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vader van 12 juni 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 19 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder, en
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.6
Het hof heeft op de zitting beslist dat de moeder tot twee weken na de zitting gelegenheid krijgt om gegevens over de inschrijving van de kinderen op school in te dienen en dat de vader vervolgens een week de tijd krijgt om daarop te reageren. Het hof heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 juli 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vader van 11 juli 2024.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van vier kinderen, van wie er twee nog minderjarig zijn, namelijk:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats B] [in] 2007, en
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats B] [in] 2011.
De ouders zijn getrouwd geweest en zijn op 8 augustus 2018 gescheiden. De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen wonen bij de moeder. De moeder en de kinderen (en tot 2019 ook de vader) hebben tussen oktober 2011 en december 2021 in Suriname gewoond. In december 2021 zijn de moeder en de kinderen naar Nederland verhuisd, waar de vader al woonde. In oktober 2022 is de moeder met de kinderen naar Suriname verhuisd, waar zij tot op heden wonen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de vader € 150,- per maand, (oftewel € 75,- per kind per maand) moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) met ingang van 20 april 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de vader € 250,- per kind per maand moet betalen aan de moeder als kinderalimentatie.
4.3
De vader verzoekt het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Toelaatbaarheid stukken
5.1
Volgens de vader moeten de stukken die de moeder op 4 juli 2024 heeft ingediend buiten beschouwing blijven. De moeder had immers veertien dagen de tijd voor het indienen van stukken en moest deze uiterlijk 3 juli 2024 indienen, aldus de vader.
5.2
Het hof zal de stukken van de moeder toelaten. De stukken zijn weliswaar een dag later ingediend, maar de vader heeft vervolgens alsnog een week de tijd gehad om erop te reageren. De goede procesorde is daarom met de toelating van dat bericht met bijlagen niet geschonden.
Ingangsdatum kinderalimentatie
5.3
De ingangsdatum van de kinderalimentatie van 20 april 2023 is tussen partijen niet in geschil.
Afronding
5.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Behoefte
Standpunten
5.5
Volgens de moeder is de behoefte van de kinderen € 726,- per maand, zoals de rechtbank ook heeft berekend op grond van het huidige inkomen van de vader. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen ten onrechte omgerekend naar de Surinaamse levensstandaard door hier 8 % van te nemen. De kosten van levensonderhoud zijn in Suriname op hetzelfde niveau of hoger dan in Nederland. De prijs van levensmiddelen is de afgelopen twee jaar enorm gestegen. Bovendien heeft de moeder € 500,- per maand aan schoolkosten, omdat de kinderen onderwijs volgen bij een particuliere school die de Nederlandse onderwijsstandaard aanhoudt.
5.6
Volgens de vader heeft de rechtbank terecht op grond van inkomensgegevens van de Wereldbank de behoefte van de kinderen omgerekend naar € 58,- per maand. Op basis van recentere gegevens van de Wereldbank kan de behoefte worden omgerekend door uit te gaan van een 22/78 verhouding in plaats van 8 %, maar dat leidt niet tot een hogere kinderalimentatie. Op basis van een andere methode (de atlas-methode) leiden de meest recente cijfer tot de conclusie dat de Surinaamse kosten van levensonderhoud 8,25 % van de Nederlandse zijn.
De vader weet niet of de kinderen particulier onderwijs volgen, maar als dat al zo is, was dat een eenzijdige keuze van de moeder, terwijl het reguliere onderwijs in Suriname goed en gratis is. Met die (extra) schoolkosten moet dan ook geen rekening worden gehouden, aldus de vader.
Beoordeling door het hof
5.7
Het hof berekent het eigen aandeel van de ouders, zonder eventuele extra (school)kosten, eerst aan de hand van de gebruikelijke maatstaven en bepaalt daarna hoe dit zich verhoudt tot de kosten van levensonderhoud in Suriname. Het hof gaat uit van het inkomen van de vader in 2023. Dat is hoger dan het inkomen dat partijen samen hadden tijdens het huwelijk. Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk, heeft dit immers invloed op de hoogte van de behoefte. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging namelijk ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. Het hof gaat daarom uit van de jaaropgave van de vader en het inkomen uit loondienst van € 54.921,- in 2023. Dat leidt, zoals blijkt uit de aangehechte berekening, tot een eigen aandeel van de ouders van € 733,- per maand.
5.8
De behoefte van de kinderen bestaat uit het eigen aandeel van de ouders en de kinderbijslag. De kinderbijslag was op de ingangsdatum (20 april 2023) voor [minderjarige 1] € 385,37 en voor [minderjarige 2] € 327,56 per kwartaal. Dat is in totaal € 238,- per maand. De behoefte van de kinderen was daarom naar Nederlandse maatstaven € 971,- op 20 april 2023.
5.9
De kinderen wonen met de moeder in Suriname. De vader heeft naar voren gebracht dat de kosten van levensonderhoud lager zijn en heeft daarbij verwezen naar gegevens over het verschil in inkomen tussen Nederland en Suriname. De kosten van levensonderhoud zijn echter niet noodzakelijkerwijs evenredig aan het inkomen. De moeder heeft haar stelling dat de kosten van levensonderhoud even hoog zijn als in Nederland onderbouwd met krantenartikelen die weliswaar voorbeelden geven van dure producten of brandstof, maar geen volledig beeld geven. Het hof sluit aan bij woonlandfactor uit de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012, zoals die op de ingangsdatum gold. Voor het kalenderjaar 2023 was de woonlandfactor voor Suriname 40 % [1] . Dat leidt tot een gecorrigeerde behoefte van de kinderen van € 388,-. Het hof ziet geen aanleiding om de behoefte verder te verlagen omdat de moeder geen woonlasten zou hebben. De vader heeft op de zitting voor het eerst naar voren gebracht dat de moeder waarschijnlijk gratis woont, maar heeft dat, tegenover de betwisting namens de moeder, niet onderbouwd. Lagere woonlasten zijn bovendien al verdisconteerd in de woonlandfactor.
Namens de vader is op de zitting geopperd dat de moeder ook aanspraak zou kunnen maken op Nederlandse kinderbijslag en kindgebonden budget. Dat standpunt is ten aanzien van de kinderbijslag ingetrokken bij bericht van 11 juli 2024. Voor zover bedoeld is het standpunt te handhaven ten aanzien van het kindgebonden budget, oordeelt het hof dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de stelling dat de moeder (Nederlands) kindgebonden budget zou kunnen ontvangen.
Ter zitting in hoger beroep is, desgevraagd, namens de moeder toegelicht dat (ook) Suriname een kinderbijslagregeling kent, zij het met relatief lage uitkeringsbedragen. Het hof begrijpt dat de kinderbijslag in Suriname op de ingangsdatum 125 Surinaamse dollar (SRD) per kind per maand bedroeg. [2] De SRD was in april 2023 gelijk aan € 0,025, zodat de kinderbijslag € 3,125 per kind per maand bedroeg. Afgerond was dit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen € 6,- per maand. Het gecorrigeerde eigen aandeel van de ouders was daarom € 382,- per maand exclusief eventuele extra kosten vanwege de particuliere school. Dat is € 191,- per kind per maand.
5.1
De moeder heeft voldoende aangetoond dat de kinderen particulier onderwijs volgen. Volgens de vader is dat onnodig, omdat het openbare onderwijs in Suriname van voldoende kwaliteit is. De moeder heeft echter het eenhoofdig gezag en zij mag beslissen op welke school de kinderen worden ingeschreven. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het particuliere onderwijs een betere aansluiting biedt op het Nederlandse vervolgonderwijs. Het hof ziet daarom aanleiding om rekening te houden met de extra schoolkosten. [minderjarige 2] is vanaf 1 oktober 2023 ingeschreven bij de stichting [stichting] en [minderjarige 1] vanaf 1 oktober 2022. Het kostenoverzicht vermeldt weliswaar ‘ [school] ’, maar aannemelijk moet worden geacht dat het om dezelfde school gaat als - althans dat het deel uitmaakt van - de eerder genoemde scholengemeenschap. De vader heeft erop gewezen dat de schoolkosten in de overzichten in euro’s en niet in SRD worden weergegeven, maar dat is op zichzelf onvoldoende om de op de overzichten vermelde bedragen als minder geloofwaardig aan te merken. Het hof is het met de vader eens dat gelet op de inschrijfdatum niet is gebleken dat sprake is geweest van extra schoolkosten voor [minderjarige 2] vóór 1 oktober 2023. Tot die datum gaat het hof alleen uit van schoolkosten voor [minderjarige 1] . Die bedragen blijkens het overzicht voor schooljaar 2022-2023 € 2.100,- per jaar, oftewel gemiddeld € 175,- per maand. Het eigen aandeel van de ouders inclusief schoolkosten is tot 1 oktober 2023 daarom voor [minderjarige 2] (die geen extra schoolkosten had) € 191,- per maand en voor [minderjarige 1] (191,- + 175 =) € 366,- per maand. Uit de overzichten die de moeder bij het beroepschrift heeft overgelegd, blijkt dat het schoolgeld vanaf 1 oktober 2023 voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen € 500,- per maand is gedurende tien maanden per jaar (aangezien in augustus en september geen schoolgeld betaald hoeft te worden). Het schoolgeld voor beide kinderen is daarmee gemiddeld € 417,- per maand. Het eigen aandeel van de ouders inclusief schoolkosten is vanaf 1 oktober 2023 daarom voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen (382 + 417 =) € 799,- per maand.
Draagkracht vader
5.11
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vader kan worden berekend aan de hand van het inkomen dat hij uit loondienst verkrijgt. Zoals in 5.7 overwogen bedroeg dat inkomen in 2023 € 54.921,-. Dat leidt, zoals blijkt uit de aangehechte berekening, tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 3.306,- per maand.
5.12
Het hof stelt de draagkracht vast aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.175,-)]. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het NBI aan forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 1.175,- aan overige lasten. Van het bedrag, dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat leidt tot een draagkracht van € 797,- per maand in 2023.
Draagkracht moeder
Standpunten
5.13
Volgens de vader kan de moeder gedeeltelijk zelf in de behoefte van de kinderen voorzien. De moeder heeft geen informatie gegeven over haar inkomen, maar zou in elk geval geld kunnen genereren uit het vermogen dat zij heeft ontvangen bij afwikkeling van de huwelijksgemeenschap (€ 91.908,35).
5.14
De moeder stelt dat zij niet of nauwelijks inkomen genereert, zodat geen rekening moet worden gehouden met draagkracht aan haar zijde bij berekening van de kinderalimentatie.
Beoordeling door het hof
5.15
In procedures over kinderalimentatie is het de verantwoordelijkheid van beide ouders om hun inkomen inzichtelijk te maken aan de hand van documenten, zoals loonstroken, jaarstukken van bedrijven en belastingaangiften en -aanslagen. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij verschillende ondernemingen heeft gestart in Suriname, waaronder de verkoop van kleding en van eten, maar dat het haar niet is gelukt om daarmee inkomen te genereren. De moeder heeft echter geen enkel document van die ondernemingen of (meer algemeen) haar inkomen overgelegd. Zij heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in waar zij de afgelopen jaren van heeft geleefd. Het hof kan haar draagkracht dus niet berekenen aan de hand van inkomensgegevens. Het hof zal in plaats daarvan bepalen dat een deel van het eigen aandeel van de kinderen voor rekening van de moeder komt. Het hof acht het niet realistisch dat de moeder een vergelijkbaar salaris als de vader genereert, vanwege de slechte economische situatie in Suriname en omdat niet is gebleken dat zij ooit evenveel heeft verdiend als de vader. Uit de door partijen overgelegde documenten valt wel op te maken dat partijen in 2017 en 2018 beiden inkomen genereerden in dienst van Stichting [X] . De vader verdiende ongeveer twee derde van het gezinsinkomen en de moeder ongeveer een derde. Het hof ziet daarin aanleiding om in redelijkheid te bepalen dat een derde van het eigen aandeel van de ouders voor rekening van de moeder komt.
Aandeel van beide ouders
5.16
In de periode van 20 april 2023 tot 1 oktober 2023 is het aandeel van de vader ⅔ van € 191,- respectievelijk van € 366,-, oftewel € 127,- respectievelijk € 244,- per maand voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het aandeel van de moeder (⅓) is in die periode € 64,- respectievelijk € 122,- per maand. Vanaf 1 oktober 2023 is het aandeel van de vader ⅔ van € 799,-, oftewel € 533,- per maand. Het aandeel van de moeder is vanaf dat tijdstip € 266,- per maand.
Geen zorgkorting
5.17
Het hof ziet geen aanleiding om zorgkorting toe te passen, omdat de vader de kinderen niet op regelmatige basis ziet.
Uitkomst
5.18
In de periode van 20 april 2023 tot 1 oktober 2023 leidt het aandeel van de vader tot een kinderalimentatie van € 127,- per maand voor [minderjarige 2] en € 244,- per maand voor [minderjarige 1] .
De moeder heeft verzocht om te bepalen dat de vader € 250,- per kind per maand betaalt. Het hof komt op basis van de hiervoor beschreven berekening vanaf 1 oktober 2023 tot een hoger bedrag. De kinderalimentatie blijft voor die periode echter beperkt tot het bedrag dat de moeder heeft verzocht.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder in de periode van 20 april 2023 tot 1 oktober 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] € 127 per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] € 244,- per maand zal betalen;
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 1 oktober 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 250,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Voetnoten

1.Stcrt 2022, 14556.
2.World Bank. Suriname - Poverty and Equity Assessment : Annex 3 - Assessment of Suriname’s Social Protection System (English). Washington, D.C. : World Bank Group.