Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De motivering van de beslissing
op dat momentwel wilsonbekwaam kon worden geacht, is onvoldoende komen vast te staan dat de moeder, die optrad als vertegenwoordiger in de zin van de Wvvgz van de betrokkene, niet in het belang van de betrokkene heeft gehandeld en aldus de zorg van een goed vertegenwoordiger niet zou hebben betracht. De moeder was het weliswaar niet eens met een aantal van de door OLVG West voorgestelde behandelingen, maar zij was - zoals ook door OLVG West zelf aangegeven - zeer betrokken bij de behandeling van haar dochter en ook beschikbaar voor overleg. Daarbij komt dat er op grond van de zorgmachtiging die was afgegeven te allen tijde kon worden ingegrepen om ernstig nadeel voor de betrokkene af te wenden (zij het dat volgens OLVG West de voorgestelde ECT-behandeling niet, althans niet zonder meer. onder dit criterium viel). Gebleken is dat hier ook een aantal keren gebruik van is gemaakt, bijvoorbeeld door het toedienen van sondevoeding. Naar het oordeel van het hof is al met al onvoldoende gebleken dat ten tijde van de bestreden beschikking de situatie als bedoeld in art. 1:3 lid 4 Wvggz zich voordeed, waarin OLVG West genoodzaakt was om een verzoek tot mentorschap in te dienen.