ECLI:NL:GHAMS:2024:2551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.335.674/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een mentorschap en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een mentorschap voor de betrokkene, geboren in 1984, noodzakelijk was. De kantonrechter had op 6 november 2023 een mentorschap ingesteld op verzoek van OLVG West, waarbij [mentor], handelend onder de naam [X], als mentor was benoemd. De betrokkene was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en haar moeder als mentor te benoemen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor het instellen van een mentorschap, omdat de betrokkene sinds 27 februari 2024 weer thuis was, goed at en dronk, en openstond voor hulpverlening. Het hof oordeelde dat de betrokkene in staat was haar belangen zelf te behartigen en dat de moeder als vertegenwoordiger handelde in het belang van de betrokkene. De bestreden beschikking werd vernietigd en het verzoek van OLVG West tot het instellen van een mentorschap werd afgewezen. Tevens werd OLVG West veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld, aangezien er geen griffierecht was geheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.335.674/01
Zaaknummer rechtbank: 10770842 EB VERZ 23-12306
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. S.I. Fonds te Castricum,
en
Stichting OLVG West,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: OLVG West,
advocaat: mr. A.C. de Die te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [mentor] , handelend onder de naam [X] (verder te noemen: de mentor);
- [de moeder] , moeder van de betrokkene (verder te noemen: de moeder);
- [zus 1] , zus van de betrokkene (verder te noemen: [zus 1] );
- [broer] , broer van de betrokkene (verder te noemen: [broer] );
- [zus 2] , zus van de betrokkene (verder te noemen: [zus 2] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het instellen van een mentorschap ten behoeve van de betrokkene en over de vraag wie dan mentor zou moeten zijn.
1.2
De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft op 6 november 2023 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en hierbij [mentor] , handelend onder de naam [X] , benoemd als mentor.
De betrokkene is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek van OLVG West tot het instellen van een mentorschap wordt afgewezen, dan wel dat haar moeder wordt benoemd tot mentor. OLVG West is van mening dat er ten tijde van de bestreden beschikking een mentorschap nodig was.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 8 december 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van 6 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
OLVG West heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 27 mei 2024;
- een bericht van de zijde van OLVG West van 30 mei 2024.
2.4
De zitting heeft op 10 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door [naam ] , ambulant verpleegkundige van FACT team NoordWest Mentrum (verder te noemen: [naam ] );
- OLVG West, vertegenwoordigd door [naam 1] , psychiater, en [naam 2] , Manager Juridische Zaken, en haar advocaat;
- de moeder;
- [zus 2] .
De mentor is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
[zus 1] en [broer] zijn evenmin ter zitting verschenen.
2.5
Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1984.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2023 is ten aanzien van de betrokkene een zorgmachtiging verleend als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tot en met uiterlijk 21 september 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en [mentor] handelend onder de naam [X] , benoemd tot mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair het inleidende verzoek van OLVG West tot het instellen van een mentorschap af te wijzen en subsidiair haar moeder te benoemen tot mentor. Ook verzoekt de betrokkene om OLVG West te veroordelen in de proceskosten.
4.3
OLVG West verzoekt afwijzing van de verzoeken van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De betrokkene stelt in haar eerste grief dat de kantonrechter in strijd met artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld door haar geen afschrift van het verzoekschrift te sturen en haar niet op te roepen voor de mondelinge behandeling. Het hof is van oordeel dat betrokkene bij de beoordeling van deze grief geen belang heeft, omdat de zaak in hoger beroep opnieuw behandeld wordt, waarbij eventuele fouten en omissies uit de eerste aanleg kunnen worden hersteld. Dit doet er niet aan af dat door te verzuimen de betrokkene een afschrift van het verzoekschrift te sturen en haar niet op te roepen voor de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, nu niet is gebleken van een situatie dat de kantonrechter het horen van de betrokkene achterwege kon laten. De inhoud van de e-mail van [naam 3] van 1 november 2023, als Medisch Maatschappelijk Werker verbonden aan OLVG West, waarin deze aandringt op een spoedige behandeling omdat betrokkenes behandeling stagneert, maakt dat niet anders. Deze schending is echter in hoger beroep hersteld door de betrokkene wel op te roepen en te horen.
Dit geldt evenzo ten aanzien van hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd met haar grief dat het verzoekschrift in eerste aanleg niet voldeed aan het bepaalde in artikel 1:451 lid 2, tweede zin van het Burgerlijk Wetboek (BW), nog daargelaten dat het ingevulde formulier waarbij het verzoek is gedaan duidelijk maakt dat de moeder van de betrokkene niet met het verzoek instemt.
5.2
De betrokkene grieft voorts tegen het feit dat een mentorschap is ingesteld, terwijl daar geen grond voor was, omdat de moeder van de betrokkene kon worden aangemerkt als vertegenwoordiger in de zin van de Wvggz. De moeder heeft steeds het belang van de betrokkene voor ogen gehad en alles met haar besproken. Uiteindelijk heeft de betrokkene zelf haar toestemming gegeven voor de electroconvulsietherapie-behandelingen (ECT). Bovendien is er ten aanzien van de betrokkene een zorgmachtiging afgegeven waarbij de artsen (indien noodzakelijk) betrokkene zonder haar toestemming of die van haar vertegenwoordiger konden behandelen.
5.3
OLVG West stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter terecht een mentorschap ten behoeve van de betrokkene heeft ingesteld. Bij de betrokkene leek sprake van een stoornis op het schizofreniespectrum en onderdeel daarvan is een verstoorde realiteitsbeleving, waardoor per beslissing diende te worden gekeken naar de wilsbekwaamheid. Ten tijde van het doen van het verzoek tot mentorschap ging het slecht met de betrokkene (zij at niet) en was zij ten aanzien van de beslissing of al dan niet ECT-behandeling diende te worden ingezet niet wilsbekwaam. Volgens OLVG West handelde de vertegenwoordiger van de betrokkene, de moeder, op dat moment niet in het belang van de betrokkene door evenmin in te stemmen met deze behandelingen, waardoor er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 1:3 lid 4 Wvggz.
De beoordeling door het hof
5.4
Artikel 450 lid 1 BW bepaalt dat indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, de kantonrechter te zijnen behoeve een mentorschap kan instellen.
Uit artikel 1:451 lid 2 BW volgt dat het mentorschap kan worden verzocht – onder anderen – door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt.
Uit artikel 1:3 lid 4 van de Wvggz volgt dat indien de betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen ter zake van de uitoefening van zijn of haar rechten en plichten op grond van deze wet in staat is en er geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige leden van dat artikel (zoals bijvoorbeeld een ouder) optreedt, de zorgaanbieder een verzoek voor een mentorschap doet als bedoeld in artikel 1:451 lid 2 BW.
5.5
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De betrokkene is van 9 april 2022 tot en met 10 maart 2023 opgenomen geweest op de Afdeling Medische Psychiatrie van OLVG West vanwege een schizofreniespectrumstoornis. Vervolgens is zij op 20 april 2023 uit hoofde van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz wederom opgenomen. Op 21 september 2023 is ten aanzien van de betrokkene aansluitend een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. In die periode weigerde zij te eten en kreeg zij dagelijks meerdere keren sondevoeding. Medicamenteuze behandeling leverde tot dan toe helaas geen resultaten op. De behandelaren wilden ECT-behandelingen inzetten, maar de betrokkene verzette zich daar (aanvankelijk) tegen. Haar moeder was betrokken, maar kon zich ook niet (direct) vinden in de voorgestelde behandeling. Een en ander heeft geleid tot het doen van een verzoek tot het instellen van een mentorschap, welk verzoek door de kantonrechter is toegewezen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene op een later moment alsnog heeft ingestemd met de ECT-behandelingen en deze dus vrijwillig heeft ondergaan.
5.6
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 1:3 lid 4 Wvggz op grond waarvan OLVG West zich terecht genoodzaakt zag een verzoek tot mentorschap te doen. Daarvoor dient te worden beoordeeld of de betrokkene al dan niet tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake van de uitoefening van haar rechten en plichten op grond van de Wvggz in staat was en indien dit niet zo was, of er sprake was van een vertegenwoordiger die voor de betrokkene optrad, waarbij voorts een rol speelt dat de vertegenwoordiger op grond van artikel 1:3 lid 7 Wvvgz de zorg van een goed vertegenwoordiger dient te betrachten.
5.7
Ter zitting in hoger beroep heeft de heer Zoon, die ten tijde van het aanvragen van het mentorschap de behandelend psychiater van betrokkene was, naar voren gebracht dat er bij de betrokkene sprake was van een ingewikkeld ziektebeeld, waarbij de betrokkene niet at en in korte tijd veel afviel in gewicht waardoor opname en behandeling noodzakelijk waren. De betrokkene was wisselend in het geven van toestemming voor de door OLVG West voorgestelde behandelingen. Ten aanzien van een aantal van die beslissingen kon de betrokkene volgens de psychiater wilsbekwaam worden geacht, maar ten aanzien van een deel van die beslissingen niet omdat er bij betrokkene op dat moment sprake was van een verstoorde realiteitsbeleving (zijnde een onderdeel van de schizofreniespectrumstoornis). De wilsbekwaamheid diende dus per te nemen beslissing opnieuw te worden beoordeeld. In de gevallen waarin de betrokkene niet wilsbekwaam werd geacht, is overleg gezocht met haar moeder. Zij was weliswaar heel betrokken, maar was het vaak niet eens met de visie van de behandelaren. De psychiater heeft daarnaast naar voren gebracht dat in een aantal gevallen waarin de betrokkene behandeling heeft geweigerd en ook de moeder geen toestemming gaf, gebruik is gemaakt van dwangbehandeling op grond van de zorgmachtiging, omdat die behandeling noodzakelijk was om de betrokkene in leven te houden. Dit zag op het toedienen van sondevoeding en medicatie. Voor het inzetten van de ECT-behandelingen is geen gebruik
gemaakt van dwang uit hoofde van de verleende zorgmachtiging, omdat de betrokkene daar uiteindelijk wel zelf toestemming voor heeft gegeven.
5.8
Het hof overweegt dat gelet op het voorgaande onvoldoende duidelijk is geworden dat er sprake was van een structurele wilsonbekwaamheid van de betrokkene. Voor de gevallen waarop zij gelet op haar verstoorde realiteitsbeleving
op dat momentwel wilsonbekwaam kon worden geacht, is onvoldoende komen vast te staan dat de moeder, die optrad als vertegenwoordiger in de zin van de Wvvgz van de betrokkene, niet in het belang van de betrokkene heeft gehandeld en aldus de zorg van een goed vertegenwoordiger niet zou hebben betracht. De moeder was het weliswaar niet eens met een aantal van de door OLVG West voorgestelde behandelingen, maar zij was - zoals ook door OLVG West zelf aangegeven - zeer betrokken bij de behandeling van haar dochter en ook beschikbaar voor overleg. Daarbij komt dat er op grond van de zorgmachtiging die was afgegeven te allen tijde kon worden ingegrepen om ernstig nadeel voor de betrokkene af te wenden (zij het dat volgens OLVG West de voorgestelde ECT-behandeling niet, althans niet zonder meer. onder dit criterium viel). Gebleken is dat hier ook een aantal keren gebruik van is gemaakt, bijvoorbeeld door het toedienen van sondevoeding. Naar het oordeel van het hof is al met al onvoldoende gebleken dat ten tijde van de bestreden beschikking de situatie als bedoeld in art. 1:3 lid 4 Wvggz zich voordeed, waarin OLVG West genoodzaakt was om een verzoek tot mentorschap in te dienen.
5.9
Het hof overweegt verder dat er ook onder de huidige omstandigheden geen noodzaak is tot mentorschap. Gebleken is dat de betrokkene sinds 27 februari 2024 weer thuis is en dat het goed gaat. Zij woont bij haar moeder en wordt begeleid door het FACT-team van Mentrum. Ze eet en drinkt nu goed en is weer aangekomen in gewicht. De ambulant begeleider weegt de betrokkene wekelijks en de betrokkene staat open voor de hulpverlening. Ook de familie houdt een oogje in het zeil.
De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij na de bestreden beschikking slechts eenmaal is bezocht door de mentor en dat hij verder geen feitelijke bemoeienis met haar heeft gehad, zodat reeds daaruit blijkt dat een mentor in de huidige situatie niet noodzakelijk is. OLVG West heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van het geven van een standpunt omtrent de wenselijkheid van een mentorschap voor de betrokkene op dit moment. Het hof heeft uit hetgeen ter zitting is verklaard en uit de stukken van het dossier geen aanwijzingen dat op dit moment betrokkene haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard niet behoorlijk zou kunnen waarnemen en dat een mentorschap noodzakelijk zou zijn.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidende verzoek van OLVG West tot het instellen van een mentorschap voor de betrokkene afwijzen.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan het door de betrokkene subsidiair verzochte met betrekking tot de persoon van de mentor.
5.1
Het hof wijst er ten overvloede op dat volgens artikel 1:461 lid 4 BW in verbinding met artikel 1:384 BW de hierna te noemen beslissing meebrengt dat de taak van de mentor de dag na die van deze beschikking eindigt, maar dat inmiddels door de mentor of met diens toestemming verrichte handelingen voor de betrokkenen verbindend blijven.
Proceskosten
5.11
De betrokkene heeft verzocht om OLVG West te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep, bestaande uit de griffierechten van € 343,- aangezien de betrokkene op toevoeging procedeert.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet het hof aanleiding om OLVG West te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Nu echter is gebleken dat in deze zaak geen griffierecht is geheven, zal het hof de proceskosten van de betrokkene in het hoger beroep tot op heden begroten op nihil.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2023 en, opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidende verzoek van OLVG West tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van de betrokkene;
veroordeelt OLVG West in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de betrokkene begroot op nihil;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, R.M. Troost en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.