ECLI:NL:GHAMS:2024:2549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.334.782/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie na detentie van de vader met minimale draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vader, na een langdurige detentie van tien jaar, problemen ondervindt bij het vinden van een baan en een minimale draagkracht heeft. De vader is op 16 november 2023 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2023, waarin een bijdrage van € 150,- per kind per maand was vastgesteld. De vader verzoekt deze beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 50,- per maand, terwijl de moeder de beschikking wenst te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2024, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft na de behandeling aanvullende stukken ingediend, en de moeder heeft hierop gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds zijn vrijlating op 20 februari 2023 vrijwilligerswerk verricht en een bijstandsuitkering ontvangt, maar dat hij moeite heeft om een betaalde baan te vinden door zijn detentie en de gevolgen daarvan.

Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 19 juni 2023, de datum waarop de moeder haar verzoek indiende. De vader heeft zijn financiële situatie toegelicht en het hof heeft geconcludeerd dat zijn draagkracht op dit moment beperkt is tot € 50,- per maand. De moeder heeft echter betoogd dat de vader in staat moet worden geacht om een fulltime dienstverband te vinden, gezien zijn kwalificaties en eerdere werkervaring. Uiteindelijk heeft het hof besloten de bijdrage te verlagen naar € 25,- per kind per maand, met ingang van 19 juni 2023, en de kosten van de procedure te compenseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.334.782/01
zaaknummer rechtbank: C/13/735538 / FA RK 23-4090 (LH/SM)
beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.S. Winter te Rotterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2023.
2.2
De moeder heeft op 17 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een bericht van de zijde van de vader van 29 maart 2024 met bijlagen.
2.4
De hierna nader aan te duiden minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
De vader heeft na de behandeling op 18 juni 2024 nog stukken ingediend (producties 14 en 15), zoals ter zitting was afgesproken. De moeder heeft daarop op 1 juli 2024 gereageerd met overlegging van de producties 3 en 4.

3.De feiten

3.1
Het ( [in] 2008 gesloten) huwelijk van partijen is op 30 oktober 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 juni 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2006 en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2009 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Amsterdam het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de moeder, een door de vader met ingang van 19 maart 2023 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 150,- per kind per maand.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder af te wijzen en, naar het hof begrijpt de bijdrage op € 50,- per maand te bepalen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De moeder verzoekt – naar het hof begrijpt – de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof juist zal achten, met veroordeling van de vader in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
De vader is tien jaar gedetineerd geweest en is op 20 februari 2023 voorwaardelijk vrijgekomen. Een maand later heeft de advocaat van de moeder hem aangeschreven over een bijdrage voor de kinderen. Zij en de vader hebben gecorrespondeerd, maar er is geen bijdrage afgesproken, om welke reden de moeder op 19 juni 2023 een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend. De vader heeft geen verweer gevoerd, maar stelt in hoger beroep alsnog dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage hoger dan € 50,- per maand te voldoen. Verder heeft hij de behoefte van de kinderen aan de orde gesteld en stelt hij dat van een latere ingangsdatum moet worden uitgegaan.
Ingangsdatum
5.2
Overeenkomstig het verzoek van de moeder is door de rechtbank de ingangsdatum van de bijdrage bepaald op 19 maart 2023, zijnde de datum van de eerste brief van de advocaat van de moeder aan de vader. De vader erkent dat hij vanaf dat moment wist dat de moeder een bijdrage wilde ontvangen, maar hij acht de datum van de indiening van het inleidend verzoek een meer redelijke ingangsdatum. Het hof is dat met de vader eens. De vader wist vanaf 19 maart 2023 weliswaar dat de moeder een bijdrage wilde ontvangen, maar hij heeft zich constructief opgesteld en mocht er naar het oordeel van het hof op vertrouwen dat hij en de moeder tot een vergelijk zouden kunnen komen. Uit de stukken blijkt dat de vader de brief van de advocaat heeft ontvangen op 22 maart 2023 en dat hij diezelfde dag telefonisch contact heeft gezocht met haar. Hij heeft zijn persoonlijke situatie ook per mail van 23 maart 2023 toegelicht. In die mail schrijft de vader dat hij bereid is om alimentatie te betalen, maar legt hij uit dat hij nog in de opbouwfase zit na zijn detentie en verzoekt hij hem wat tijd te gunnen. Uit de stukken valt voor het hof niet af te leiden of daarop door de (advocaat van de) moeder is gereageerd, anders dan door indiening van het inleidend verzoek op 19 juni 2023. Vanaf dat moment kon de vader in ieder geval rekenen op de vaststelling van een bijdrage, zodat het hof van die ingangsdatum zal uitgaan.
Behoefte
5.3
Voor de bepaling van de behoefte van de kinderen aan een bijdrage is bepalend het netto gezinsinkomen (NGI) ten tijde van het uiteengaan van partijen. Het hof gaat uit van het NGI in 2012. Partijen twisten over de vraag wanneer hun relatie is verbroken, maar vaststaat dat de vader vanaf het moment van zijn detentie – laatste kwartaal 2012 - niet meer bij het gezin woonde en – naar het hof aanneemt – geen financiële bijdrage meer leverde.
Het inkomen van de vader bedroeg in 2012 € 32.101,- en dat van de moeder € 19.938,-. Rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen bedroeg hun NGI € 3.529,- per maand. Bij dit inkomen bedroeg de behoefte van de kinderen € 406,- per kind per maand in 2012 en na indexering in 2023 € 500,- per kind per maand.
Draagkracht
5.4
Toen de vader op 20 februari 2023 uit detentie kwam, is hij gestart met de uitvoering van een penitentiair programma. In dat kader verricht de vader sinds 1 maart 2023 26 uur per week vrijwilligerswerk (als web-ontwikkelaar bij Stichting [stichting] ) waarvoor hij een vergoeding van € 95,- per maand ontvangt en een reiskostenvergoeding. De vader is daarnaast aangewezen op een bijstandsuitkering. Als ex-gedetineerde is het lastig om een baan te vinden, zo stelt hij. De vader is daarom per 30 september 2023 begonnen met een opleiding Front-End Coder.
Hij wijst er verder nog op dat hij schulden heeft en dat hij nog twee andere kinderen heeft jegens wie hij onderhoudsplichtig is.
5.5
De moeder heeft aangevoerd dat zij er onverwacht door toedoen van de vader tien jaar alleen voor heeft gestaan met de kinderen en dat zij het betreurt dat hij na zijn detentie evenmin zijn verantwoordelijkheid neemt. Van de vader kan worden verwacht dat hij zijn verdiencapaciteit te gelde maakt. Hij werkt nu als ICT’er op vrijwillige basis, maar als hij dat fulltime op betaalde basis doet, kan hij € 2.900,- bruto per maand verdienen.
Subsidiair stelt de moeder dat van een fulltime dienstverband tegen het minimumloon van € 2.318,- per maand moet worden uitgegaan. De vader had al kennis en ervaring als ICT’er voor zijn detentie en inmiddels heeft hij weer een opleiding op dat vlak gevolgd.
5.6
Het hof overweegt als volgt. In de huidige arbeidsmarkt zou het voor iemand met de kwalificaties van de vader mogelijk moeten zijn om een fulltime dienstverband te vinden. De vader heeft werkervaring als ICT’er en ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij zijn opleiding bijna gaat afronden. Ook tijdens zijn detentie heeft hij certificaten gehaald op ICT-gebied.
In het geval van de vader is echter aannemelijk dat zijn langdurige detentie in de weg staat aan het vinden van een baan. De vader is tien jaar gedetineerd geweest en heeft dus een ‘gat’ van tien jaar op zijn curriculum vitae. Hij heeft een e-mailbericht van 28 maart 2024 overgelegd waarin in reactie op zijn sollicitatie gevraagd wordt naar de reden voor het gat van tien jaar op zijn CV.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij weinig reacties krijgt op zijn sollicitaties. Hij heeft dit besproken met zijn reclasseringsambtenaar en vermoedelijk is zijn jarenlange detentie de oorzaak van het uitblijven van uitnodigingen voor sollicitatiegesprekken. De vader is veroordeeld voor een misdrijf dat destijds veel media-aandacht heeft gekregen. Als een toekomstige werkgever de naam van de vader googelt, is eenvoudig te achterhalen dat de vader is veroordeeld voor een ernstig misdrijf.
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de vader na zijn detentie problemen ondervindt om een baan te vinden. Hoewel uit de door de vader overgelegde e-mail van 14 juni 2024 lijkt te volgen dat de vader in de toekomst mogelijk in aanmerking komt voor een betaalde functie, is dit nog een zodanige onzekere factor dat het hof bij de bepaling van de draagkracht van de vader nu zal uitgaan van zijn feitelijke inkomen en hem geen hogere verdiencapaciteit zal toedichten. Aangezien de vader een bijstandsuitkering geniet, gaat het hof uit van een minimale draagkracht van € 50,- per maand. De vader heeft weliswaar aangevoerd dat hij op schulden moet aflossen en dat hij ook bijdraagt in de kosten van zijn andere twee kinderen, maar nu hij ter zitting in hoger beroep heeft herhaald bereid te zijn € 50,- per maand te betalen, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Daarbij heeft het hof er goede nota van genomen dat de vader ook heeft verklaard bereid te zijn om een hogere bijdrage te betalen zodra hij een betaalde baan vindt.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de draagkracht van de moeder en aan een vergelijking van de draagkracht van partijen.
5.7
De bijdrage wordt op een lager bedrag bepaald dan het bedrag dat de rechtbank heeft toegewezen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader tweemaal een bedrag van € 50,- aan de moeder heeft betaald. Het hof hoeft zich dus niet uit te laten over een mogelijke terugbetalingsverplichting voor de moeder.
5.8
Er is onvoldoende aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, zoals de moeder had verzocht. De kosten zullen gelet op de aard van de procedure op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 19 juni 2023 op € 25,- (VIJFENTWINTIG) per kind per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.