ECLI:NL:GHAMS:2024:2548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.333.556/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning in het kader van echtscheiding en gezag over minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen de vader en de moeder van twee minderjarigen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft zijn verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling voor [minderjarige 1] ingetrokken. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zou zijn en dat zij huurster van de echtelijke woning zou worden. De vader verzoekt nu om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om het huurrecht van de woning. Het hof overweegt dat het belang van de kinderen bij continuïteit en stabiliteit in hun vertrouwde omgeving zwaarder weegt dan het belang van de vader. De vader heeft psychische en lichamelijke klachten en heeft geen vaste woonplek, terwijl de moeder de zorg voor de kinderen draagt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, met de aanpassing dat de moeder huurster van de woning zal zijn met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.556/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/719246 / FA RK 22-3898
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ö. Batur te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn beschikking van 12 maart 2024. Bij deze beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, de bestreden beschikking van 20 juli 2023 bekrachtigd voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de oproeping van partijen en hun advocaten bevolen tegen een nader te bepalen datum voor de behandeling van de overige verzoeken van de vader.
1.2
Het hof heeft vervolgens het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 27 mei 2024 met bijlagen.
1.3
De voorzitter heeft op 12 juni 2024 voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
1.4
De zitting is voortgezet op 12 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

2.De feiten

2.1
Het hof verwijst naar en gaat uit van de feiten zoals vermeld in de beschikking van 12 maart 2024. In aanvulling daarop geldt het volgende.
2.2
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 8 augustus 2023 tot 8 augustus 2024.

3.De omvang van het hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder huurster zal zijn van de woning aan het adres De [A-straat] te [plaats A] (hierna te noemen: de woning) met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Verder is het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen een weekend per twee weken bij de moeder zullen verblijven, afgewezen ten aanzien van [minderjarige 1] . De beslissing over de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] is aangehouden tot 5 september 2023 in afwachting van de beslissing op het verzoek tot ondertoezichtstelling.
3.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben en dat hij (alleen) huurder zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast verzoekt de vader om te bepalen dat zijn verzoek om een zorgregeling tussen [minderjarige 1] en hem vast te stellen wordt aangehouden voor een periode van negen maanden en dat (gedurende die periode) gestart dient te worden met begeleid contact, waarna een zorgregeling tussen hen vastgesteld dient te worden.
3.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en hem ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader de gronden van het hoger beroep ten aanzien van deze onderwerpen niet langer handhaaft. De door de vader op deze punten aangevoerde grieven behoeven dan ook geen bespreking meer.
Het wettelijk kader
4.2
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke huurwoning zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De standpunten
4.3
De vader vindt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht van de woning dan de moeder. Hij heeft psychische en lichamelijke klachten en heeft daarom belang bij een vaste woonplek. De ouders hebben de woning in [plaats A] toegewezen gekregen, omdat de vader achttien jaar ingeschreven stond bij Woningnet. Hij kan nu geen rechten meer ontlenen aan deze inschrijvingsduur. Op dit moment heeft de vader geen vaste verblijfplaats. Hij kan niet bij familie verblijven. De moeder kan daarentegen wel tijdelijk bij haar familie verblijven. In tegenstelling tot de vader kan de moeder een urgentieverklaring aanvragen bij de gemeente waardoor zij eenvoudig een nieuwe woning kan vinden. De vader krijgt geen urgentieverklaring omdat hij daarvoor minimaal twee jaar in [plaats A] moet wonen. Verder voert de vader nog aan dat hij geld heeft geïnvesteerd in de verbouwing van de woning, waardoor hij nu schulden heeft.
4.4
De moeder betwist dat zij bij haar familie zou kunnen wonen en stelt dat de vader bij zijn familie kan wonen of in de gemeenschappelijke woning van de ouders in Marokko. De moeder draagt de volledige zorg voor de kinderen. De kinderen hebben belang bij rust en stabiliteit en het is daarom belangrijk dat de moeder en de kinderen in de woning kunnen blijven wonen. Bovendien kan de moeder geen urgentieverklaring aanvragen. Het belang van de moeder en de kinderen om in de woning te kunnen blijven weegt volgens de moeder zwaarder dan het belang van de vader.
De beoordeling
4.5
Het hof stelt – net als de rechtbank – vast dat zowel de vader als de moeder belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Partijen hebben aannemelijk gemaakt dat het verkrijgen van een urgentieverklaring bij de gemeente voor ieder van hen zeer moeilijk is, gelet op de daarvoor geldende eisen. Ook is gebleken dat zij op dit moment allebei geen zicht hebben op vervangende woonruimte. Het hof is echter van oordeel dat het belang van de moeder bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vader. De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, ingetrokken. Dit betekent dat de kinderen conform de bestreden beschikking hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Hoewel het begrijpelijk is dat de vader, gelet op zijn gezondheidssituatie, in de woning wenst te blijven, is het belang van de kinderen bij voortgezet verblijf in de woning voor het hof doorslaggevend. Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment nog thuis wonen en voor een woonplek afhankelijk zijn van de woning. De moeder draagt op dit moment alleen de zorg voor de kinderen. Het hof overweegt dat de kinderen belang hebben bij continuïteit en stabiliteit in hun vertrouwde omgeving. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [minderjarige 1] in het gesprek met de voorzitter te kennen heeft gegeven dat hij het naar zijn zin heeft in [plaats A] . Dat de vader mogelijk schulden heeft gemaakt om de woning te verbouwen en dat zijn inschrijfduur bij Woningnet verloren is gegaan door toewijzing van de woning aan de ouders, maakt het voorgaande niet anders.
4.6
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen, met dien verstande dat het hof het dictum opnieuw zal formuleren aangezien het dictum van de rechtbank twee kennelijke (schrijf)fouten bevat.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat het hof:
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.C. Schenkeveld en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.