ECLI:NL:GHAMS:2024:2545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.341.247/01 en 200.341.243/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader, en de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 21 februari 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 28 februari 2025 en een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder één uur per week onder begeleiding omgang heeft met de kinderen. De moeder is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld. De GI en de vader steunen de beslissingen van de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2024 zijn de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 30 maart 2023 onder toezicht staan van de GI en dat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling. De moeder heeft persoonlijke problematiek die haar in de weg staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof concludeert dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.341.247/01 (UHP) en 200.341.243/01 (zorgregeling)
zaaknummers rechtbank: C/15/347869 / JU RK 24-35 (uithuisplaatsing) en C/l 5/349448 JU RK 24-315 (zorgregeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat mr. D.E. Oud te Wormerveer;
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaken in het kort

1.1
De zaken gaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader en de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft op 21 februari 2024 het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader tot 28 februari 2025 toegewezen. Daarnaast is een (voorlopige) zorgregeling bepaald waarbij de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende één uur per week onder begeleiding van een professionele instantie omgang met elkaar hebben.
De moeder is het niet eens met deze beslissingen. De GI en de vader staan achter deze beslissingen.
2. De procedure in hoger beroep
In de zaak 200.341.247/01
2.1
De moeder is op 15 mei 2024 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 21 februari 2024.
2.2
De GI heeft op 7 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingediend:
- op 12 juli 2024 van de zijde van de moeder de producties 9 tot en met 16;
- op 17 juli 2024 van de zijde van de moeder de producties 17 tot en met 22.
In de zaak 200.341.243/01
2.3
De moeder is op 15 mei 2024 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 21 februari 2024.
2.4
De GI heeft op 7 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.5
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingediend:
- op 12 juli 2024 van de zijde van de moeder de producties 7 tot en met 14;
- op 17 juli 2024 van de zijde van de moeder de producties 15 tot en met 20.
In beide zaken
2.6
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door R.N. Planting.

3.De feiten

In beide zaken
3.1
De ouders hebben tot februari 2020 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en bij beschikking van 8 december 2023 van de rechtbank is de vader eveneens mede belast met het gezag over [minderjarige 2] .
3.2
De kinderen staan sinds 30 maart 2023 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling voortduurt tot 30 maart 2025.
3.3
Bij beschikking van 17 november 2023 is een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1]
en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader. De spoedmachtiging is bij
beschikking van 28 november 2023 gehandhaafd, waarna een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader tot 28 februari 2024 is verleend.
3.4
Bij beschikking van 8 december 2023 van de rechtbank zijn de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen van woensdag uit school tot zaterdag 13.00 uur bij de vader verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, pro forma aangehouden tot 17 februari 2024.
3.5
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft dit hof de beschikkingen van de rechtbank 17 en 28 november 2023 bekrachtigd.

4.De omvang van de geschillen

In beide zaken
4.1
Bij de bestreden beschikking van 21 februari 2024 is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht bij de vader verlengd tot 28 februari 2025.
Daarnaast is, overeenkomstig het verzoek van de GI, een (voorlopige) zorgregeling bepaald waarbij de moeder één uur per week onder de begeleiding van een professionele instantie omgang heeft met de kinderen heeft.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de inleidende verzoeken van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader alsnog af te wijzen dan wel voor een kortere duur te verlengen en het verzoek van de GI strekkende tot vaststelling van een zorgregeling waarbij de moeder de kinderen één uur per week onder professionele begeleiding ziet af te wijzen en voorwaardelijk, te weten voor het geval de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd zou worden, verzoekt zij te
bepalen dat een zorgregeling wordt vastgelegd, waarbij de kinderen van donderdag uit school tot zaterdagmiddag 13.00 uur bij de vrouw thuis verblijven.
4.3
De GI en de vader verzoeken de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak 200.341.247/01
De machtiging tot uithuisplaatsing
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
De standpunten
5.2
De moeder voert aan dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader ten onrechte heeft verlengd. De moeder betwist dat het beter gaat met de kinderen sinds zij bij de vader verblijven. De kinderen willen niet bij de vader zijn en voelen zich niet veilig bij hem. De moeder erkent dat zij kampt met persoonlijke problematiek en zij ontvangt al jaren hulpverlening voor haar trauma. Aan traumaverwerking komt zij echter niet toe zolang de kinderen bij de vader zijn, aangezien het trauma mede door toedoen van de vader is ontstaan. Zoals de moeder in haar verweerschrift in eerste aanleg d.d. 14 februari 2024 heeft aangevoerd, heeft zij meermaals bij de GI haar zorgen geuit over de vader, het verblijf van de kinderen bij de vader en de kinderen zelf. Volgens de moeder was de voormalig jeugdzorgwerker onvoldoende betrokken en nam zij zorgelijke signalen niet serieus. Het klachtengesprek d.d. 2 februari 2024 verliep echter stroef, nu de moeder niet het gevoel had gehoord te worden. Daarnaast kon de moeder zich niet vinden in de uitleg over de voorwaarden voor de terugplaatsing, en ook niet in de samenwerkingsafspraken. Volgens de moeder werd zij daarin dan ook niet begeleid, en moest zij zelf maar zien hoe zij met de uithuisplaatsing zou kunnen omgaan. Ondanks het voorgaande heeft de GI het verzoek van de moeder om een andere jeugdzorgwerker toegewezen te krijgen, in behandeling genomen, en is er een andere jeugdzorgwerker gekomen. De moeder vraagt zich af hoe zij aan persoonlijke hulpverlening toe kan komen als de GI en andere betrokken hulpverleners haar niet te woord willen staan, haar niet willen begeleiden of nadere uitleg geven wat zij zal moeten doen om de thuisplaatsing van de minderjarigen bij haar te bewerkstelligen en op welke manier dit zal moeten gebeuren.
De moeder voert aan dat zij in staat is de zorg voor de kinderen op zich te nemen, maar door het geringe contact met hen is het lastig dit te laten zien.
5.3
De GI heeft aangevoerd dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog steeds noodzakelijk is. De GI luistert wel degelijk naar de moeder, alleen kan de moeder zich niet vinden in de antwoorden die worden gegeven. Voor een terugplaatsing is het noodzakelijk dat de moeder zich aan de gestelde voorwaarden houdt. Tot op heden lukt dit de moeder onvoldoende. De GI probeert toe te werken naar een co-ouderschapregeling, maar op dit moment is een bezoekregeling van één uur per week onder begeleiding het meest haalbare. Aanvankelijk was tijdens de bezoeken van maart en april 2024 te zien dat moeder vooruitgang boekte in het begrenzen van de kinderen en structuur geven aan de bezoeken. Hierdoor heeft de GI de bezoeken uitgebreid naar anderhalf uur, maar na twee bezoeken is dit weer afgeschaald naar één uur. De moeder blijft zich namelijk negatief uitlaten over de vader, woorden in de mond leggen van de kinderen en neemt de adviezen van de begeleider van Odion niet aan. [minderjarige 1] schrikt hier van waardoor hij afstand neemt, niet meer samen loopt en weinig praat. De moeder laat een terugkerend patroon zien waarbij de schuld te allen tijde buiten moeder ligt. Volgens de GI zijn de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met de kinderen bij hem. De vader zou niets liever willen dan dat de strijd met de moeder stopt. De kinderen hebben rust nodig.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De ouders zijn in 2020 uit elkaar gegaan. Na de verbreking van de relatie woonden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen met de moeder van zaterdagmiddag tot en met donderdagochtend in [plaats A] . Van donderdag tot en met zaterdagmiddag verbleven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader. De verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , mede als gevolg van die moeizame relatie tussen de ouders met veel spanning en onveiligheid opgroeiden. Daarnaast is gebleken dat de moeder is belast met persoonlijke problematiek. Zij heeft een licht verstandelijke beperking, een onbehandeld trauma, PTSS en ADHD. Als gevolg van haar problematiek overschrijdt haar draaglast haar draagkracht regelmatig. De kinderen zijn sinds 30 maart 2023 onder toezicht gesteld, omdat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling en de toenemende gedragsproblemen. De moeder belast de kinderen met haar overtuigingen en haar negatieve beeld van de vader, waardoor de kinderen in een loyaliteitsconflict zijn komen te verkeren. De moeder ziet echter niet in dat zij mogelijk een rol speelt in de gedragsproblemen van de kinderen en wijt deze problemen aan de wijze waarop de vader de opvoeding van de kinderen uitvoert. Er is intensieve gezinsbehandeling door Stichting Odion ingezet bij de moeder thuis in de periode van maart 2023 tot en met november 2023, maar dat heeft onvoldoende mogen baten. De moeder bleef de kinderen belasten met ouderproblematiek. Het lukte de moeder niet om duidelijk en consequent naar de kinderen te zijn en hen te begrenzen en zij gaf de vader de schuld van het gedrag van de kinderen. De intensieve gezinsbegeleiding heeft destijds laten weten dat de moeder de kinderen onbewust inzet om haar eigen trauma te bevestigen. Hierdoor is sprake van chronisch traumatiserende omstandigheden voor de kinderen (bijvoorbeeld zwaarwegende loyaliteitsproblematiek) die zichtbaar invloed hebben op hun ontwikkeling. De intensieve gezinsbegeleiding heeft, zoals hiervoor overwogen, niet mogen baten. De kinderen zijn vervolgens in november 2023 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst, zodat de moeder eerst aan haar trauma’s kan gaan werken zodat zij daarna beschikbaar kan zijn voor de kinderen. De moeder heeft op dit moment gedurende één uur per week onder begeleiding van Odion contact met de kinderen. Hoewel de moeder aanvankelijk vooruitgang boekte en in staat leek de kinderen te begrenzen en structuur te geven -waarna de omgang uitgebreid is met een half uur-, bleek kort daarna dat de moeder zich negatief tegenover de kinderen uitliet over de vader en geen adviezen aannam van de begeleider van Odion. De omgang is daarna weer teruggedraaid naar één uur per week.
5.7
Het hof is gebleken dat het goed gaat met de kinderen bij de vader. Zowel de GI als de school van de kinderen zien dat de kinderen opgewekter en vrolijker zijn dan voorheen. De kinderen voelen zich veilig bij de vader en hebben positieve stappen in hun ontwikkeling gemaakt. Het hof heeft geen aanleiding om aan de bevindingen van de GI te twijfelen. Met de raad is het hof van oordeel dat de GI in het belang van de kinderen denkt en handelt. Hoewel het duidelijk is dat de moeder van haar kinderen houdt en niets liever wil dan voor hen zorgen, is zij niet in staat geweest de kinderen de zorg te geven die zij nodig hebben. Ook tijdens de begeleide zorgregeling blijft zij de kinderen belasten met ouderproblematiek. Zij lijkt daarmee onvoldoende inzicht te hebben in haar eigen handelen en het effect wat dat op de kinderen heeft. Ook de angsten en zorgen die de moeder over de vader en opa (mz) heeft geuit, worden niet teruggezien door de hulpverlening. De moeder zal eerst aan haar trauma’s dienen te werken teneinde de situatie te veranderen en te kunnen toewerken naar een terugplaatsing.
Het hof is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de gronden en de noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader aanwezig waren en nog zijn. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook bekrachtigen.
In de zaak 200.341.243/01
De zorgregeling
Het wettelijk kader
5.8
Artikel 1:265g, eerste lid, BW bepaalt dat de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.9
De moeder heeft aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de regeling, waarbij moeder één uur per week onder begeleiding omgang heeft met de kinderen, wordt vastgelegd. Een dergelijke zorgregeling voelt niet natuurlijk aan voor haar en de kinderen en zij kan in die korte tijd niets met de kinderen ondernemen en krijgt niet de kans om aan te tonen dat zij de doelen van de hulpverlening kan behalen. De moeder wil namelijk niets liever dan aan kunnen tonen dat zij in staat is om vooruitgang te boeken, zodat kan worden toegewerkt naar een meer normale zorgregeling tussen de kinderen en de moeder. De moeder stelt dan ook dat zij meer uren per week omgang dient te hebben met de kinderen, zodat zij aan kan tonen dat zij vooruitgang boekt en daarnaast ook wat met de kinderen kan ondernemen.
5.1
De GI is van mening dat één uur bezoek per week op dit moment voldoende is voor de kinderen. Tijdens de bezoeken van maart en april 2024 boekte de moeder vooruitgang in het begrenzen van de kinderen en het structuur geven aan de bezoeken. Hierdoor heeft de GI de bezoeken uitgebreid naar anderhalf uur. Na twee bezoeken is dit weer afgeschaald naar één uur. De moeder blijft zich namelijk negatief uitlaten over de vader, woorden in de mond leggen van de kinderen en neemt de adviezen van de begeleider van Odion niet aan. [minderjarige 1] schrikt hiervan waardoor hij afstand neemt, niet meer samen loopt en weinig praat. De moeder laat een terugkerend patroon in dit gedrag zien waarbij zij de schuld te allen tijde buiten zichzelf legt. Voor de GI is nog steeds het uitgangspunt dat wordt toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling. Daarvoor is het echter wel noodzakelijk dat de moeder de samenwerking met de hulpverlening opzoekt en zich aan de voorwaarden houdt. Op korte termijn is het de bedoeling dat de omgang plaats zal vinden bij de moeder thuis. Door middel van kleine stappen wordt gekeken welke uitbreiding mogelijk is.
5.11
De vader is het eens met het standpunt van de GI. Hij staat niet afwijzend tegenover een uitbreiding van de zorgregeling mits dit in het belang van de kinderen is.
Het advies van de raad
5.12
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De GI stelt de belangen van de kinderen voorop en de huidige regeling is na een zorgvuldige afweging van de GI tot stand gekomen.
De beoordeling
5.13
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op hetgeen hiervoor onder ro. 5.6 en 5.7 is overwogen is het hof van oordeel dat uitbreiding van de huidige zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Zoals hiervoor is overwogen is uitbreiding van de regeling pas mogelijk als de moeder zich aan de door de GI gestelde voorwaarden houdt en de samenwerking met de GI opzoekt. Hoewel de moeder aanvankelijk kleine stappen in de goede richting maakte en de regeling kon worden uitgebreid, is het de moeder niet gelukt zich aan de voorwaarden te houden en heeft zij zich tijdens een omgangsmoment negatief uitgelaten over de vader en de kinderen woorden in de mond gelegd. Ook houdt zij zich onvoldoende aan de adviezen van de betrokkene hulpverlening. Er is dan ook op dit moment geen ruimte om de regeling uit te breiden zoals de moeder graag zou willen. Positief is dat momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van de zorgregeling bij de moeder thuis. Voldoende gebleken is dat de GI het belang van de kinderen voorop stelt en waar mogelijk tot uitbreiding van de zorgregeling zal overgaan als daarvoor in het belang van de kinderen mogelijkheden zijn. Daarvoor is het echter wel noodzakelijk dat de moeder de samenwerking opzoekt met de hulpverlening en zij zich aan de voorwaarden houdt. Dit betekent dat de verzoeken van de moeder in hoger beroep (waaronder het voorwaardelijk verzoek) worden afgewezen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.
5.14
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.341.247/01 en in de zaak 200.341.243/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en
mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 20 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.