ECLI:NL:GHAMS:2024:2541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.339.104/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap voor betrokkene met geestelijke gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van bewind en mentorschap voor een betrokkene, geboren in 1957, die onder bewind was gesteld vanwege geestelijke gezondheidsproblemen. De kantonrechter had eerder, op 21 december 2023, bewind en mentorschap ingesteld op verzoek van de GGZ, omdat de betrokkene tijdelijk niet in staat werd geacht zijn belangen te behartigen. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de noodzaak voor bewind en mentorschap niet langer bestond.

Tijdens de zitting op 15 juli 2024 werd duidelijk dat de situatie van de betrokkene was gestabiliseerd. Hij had geen behoefte meer aan een mentorschap en was in staat om zijn financiën zelf te beheren. De GGZ had eerder zorgen geuit over de financiële beslissingen van de betrokkene, maar tijdens het bewind had hij aangetoond dat hij in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen adequaat te behartigen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waren veranderd en dat de betrokkene nu in staat was om zelfstandig te functioneren.

Het hof heeft daarom het mentorschap en het bewind per heden opgeheven, met de overweging dat de betrokkene voldoende ondersteuning had van zijn behandelaren en dat hij plannen had om naar Uruguay te verhuizen, waar hij zijn financiën zelfstandig zou kunnen regelen. De beslissing van het hof houdt in dat de betrokkene nu weer zelf verantwoordelijk is voor zijn vermogensrechtelijke belangen, en dat de eerdere maatregelen niet langer noodzakelijk zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.339.104/01
zaaknummers rechtbank: 10755431 BM VERZ 23-2656 en 10817492 MB VERZ 23-669 jb
beschikking van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] B.V. h.o.d.n. [Y] (verder te noemen: [X] );
- Stichting GGZ Noord-Holland Noord (verder te noemen: de GGZ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de instelling van bewind over de goederen die aan de betrokkene (zullen) toebehoren en over de instelling van een mentorschap ten behoeve van de betrokkene.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 21 december 2023 (verder te noemen: de bestreden beschikking) de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld. Ook heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van betrokkene. [X] is benoemd tot bewindvoerder en mentor van de betrokkene. De betrokkene is het daar niet mee eens.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 19 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 10 april 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 21 juni 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 5 juli 2024 met bijlagen.
2.3
De zitting heeft op 15 juli 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [X] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
De GGZ was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig ter zitting.
De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1957 te [plaats B] (Uruguay).
3.2
Ten aanzien van betrokkene is een zorgmachtiging verleend als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. In een brief van 5 juli 2024 is namens de geneesheer-directeur van GGZ-NHN aangegeven dat medio september 2024 deze zorgmachtiging definitief opgeheven zal worden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van de GGZ, de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene onder bewind gesteld vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Ook heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene. [X] is benoemd tot bewindvoerder en mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt – zoals ter zitting in hoger beroep mondeling gewijzigd – primair de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair het bewind en mentorschap op te heffen per datum van de beschikking van het hof.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
Mentorschap
5.1
Op grond van artikel 1:450, eerste lid, BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.2
Op grond van artikel 1:462, tweede lid, BW kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
Bewind
5.3
Op grond van artikel 1:431, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.4
Op grond van artikel 1:449, tweede lid, BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.5
De betrokkene stelt primair dat de kantonrechter ten onrechte het bewind en het mentorschap over hem heeft uitgesproken. Subsidiair stelt de betrokkene dat de noodzaak tot het bewind en het mentorschap niet meer bestaat, althans dat de voortzetting van dat bewind en mentorschap niet zinvol meer is. De betrokkene heeft daartoe een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.6
[X] heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De keuzes die de betrokkene voorheen gemaakt heeft om geld aan vrouwen te sturen en een fors bedrag uit te geven in verband met een boekencontract in de Verenigde Staten waren voor discussie vatbaar. Tijdens het bewind is echter gebleken dat de betrokkene prima in staat is om zijn financiën te beheren. Hij heeft een procedure tegen het CAK gewonnen, waardoor zijn grootste schuld van € 18.500,- is weggevallen. Er resteert nog een kleine schuld vanwege tandartskosten en een creditcardschuld waar € 100,- per maand op afgelost moet worden. De belastingdienst heeft op basis van de aangifte van de betrokkene een bedrag van € 13.000,- teruggestort, maar de aangifte is nog niet definitief goedgekeurd. [X] is van mening dat de betrokkene op dit moment zeer adequaat kan handelen. Dit maakt dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat.
Het mentorschap is nog niet van de grond gekomen, omdat de betrokkene geen behoefte hieraan had. Wel heeft [X] zorgen over het mogelijk stoppen door de betrokkene met de voorgeschreven medicatie zodra de zorgmachtiging wordt opgeheven. Ook laat de betrokkene geen hulp en ondersteuning toe vanuit de GGZ.
De beoordeling door het hof
Mentorschap
5.7
Met betrekking tot het mentorschap overweegt het hof als volgt. Uit de stukken in het dossier is gebleken dat de betrokkene is gediagnostiseerd met een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type, waardoor manische episodes zijn ontstaan. De verpleegkundig specialist GGZ constateerde ten tijde van de aanvraag dat de betrokkene zich tijdens de manische episodes vrij wil voelen en dat hij medicatie, begeleiding en behandeling door de GGZ weigert. Vanwege zijn psychische kwetsbaarheid kan de betrokkene volgens de GGZ niet altijd de gevolgen van zijn keuzes overzien, zoals het belang van het behouden en op orde houden van zijn woning en het toezien op persoonlijke hygiëne. Ten tijde van het verzoek van de GGZ om een mentorschap in te stellen was sprake van een situatie waarin de betrokkene zijn woning, die hij via de GGZ huurt, wilde opzeggen omdat hij niet langer bemoeienis wenste van de GGZ. Omdat hierdoor niet de juiste hulp en behandeling kon worden ingezet voor de betrokkene, heeft de GGZ het verzoek ingediend tot het instellen van een mentorschap voor de betrokkene, welk verzoek door de kantonrechter is toegewezen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter deze beslissing destijds terecht en op goede gronden heeft genomen. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
5.8
Ter zitting in hoger beroep is evenwel gebleken dat de situatie van de betrokkene inmiddels is gestabiliseerd. Het mentorschap is de afgelopen periode niet van de grond gekomen, omdat de betrokkene heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben. De mentor heeft daarna geen feitelijke bemoeienis meer gehad met de betrokkene. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij wil emigreren naar zijn geboorteland Uruguay waar hij tot zijn zesentwintigste is opgegroeid. Hoewel de betrokkene de voorgeschreven medicatie niet als prettig ervaart, neemt hij de medicatie nog wel structureel in. Hij heeft het voornemen om in Uruguay hierover in contact te gaan met de hulpverlening aldaar. Hij heeft een uitgebreid plan opgesteld, welk plan is goedgekeurd door de casemanagers, de psychiater, de behandelaar en de
geneesheer-directeur van de betrokkene tijdens een multidisciplinair gesprek op 4 juli 2024. Bij de onder 3.2 genoemde brief is namens de geneesheer-directeur kenbaar gemaakt dat de behandelaren de wens van de betrokkene om terug te keren naar Uruguay ondersteunen. Zij achten het mentorschap niet langer nodig en zijn voornemens om de zorgmachtiging medio september 2024 op te heffen. De zorgmachtiging fungeert, tot het moment van opheffing, nog als vangnet zodat de verhuizing naar Uruguay goed verloopt, aldus de behandelaren van GGZ-NHN. Naar het oordeel van het hof is, gelet op de huidige omstandigheden, dan ook onvoldoende gebleken dat een mentorschap thans nog noodzakelijk is. Het hof zal het (subsidiaire) verzoek van de betrokkene in zoverre toewijzen, dat het mentorschap per heden wordt opgeheven.
Bewind
5.9
Met betrekking tot het bewind overweegt het hof als volgt. Tijdens de manische episodes heeft de betrokkene grote geldbedragen uitgegeven. Zo had de betrokkene voorafgaand aan en tijdens de zorgmachtiging contact met verschillende buitenlandse vrouwen naar wie hij geld overmaakte of naar wie hij geld wilde overmaken. De betrokkene had plannen om met een van deze vrouwen te trouwen. Ook heeft de betrokkene in korte tijd verschillende boeken uitgebracht, hetgeen hem veel geld heeft gekost. Zo heeft hij een groot bedrag betaald aan een uitgeverij en was hij voornemens om nog een overeenkomst met een Amerikaanse uitgeverij te tekenen, waarvoor hij eerst een flinke aanbetaling zou moeten doen. Dit heeft ertoe geleid dat de GGZ het verzoek heeft ingediend tot het instellen van een bewind voor de betrokkene, welk verzoek door de kantonrechter is toegewezen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter deze beslissing destijds terecht en op goede gronden heeft genomen. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
5.1
Ter zitting in hoger beroep is evenwel aannemelijk geworden dat de door de kantonrechter aangenomen grond voor het bewind inmiddels is komen te vervallen waardoor de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene naar voren gebracht dat hij niet langer van plan is om geld over te maken aan vrouwen in het buitenland. Ook heeft hij geen plannen om nieuwe boeken uit te brengen in de (nabije) toekomst. [X] heeft ter zitting in hoger beroep de positieve ontwikkeling van de betrokkene bevestigd. De betrokkene heeft tijdens het bewind laten zien dat hij in staat is om zelf de regie te behouden over zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn eigen belangen daarin te waarborgen. [X] acht de betrokkene dan ook in staat om adequaat te handelen en zelf zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. De betrokkene heeft de wens om te verhuizen naar Uruguay en om daar zelfstandig zijn financiën te regelen. In Nederland heeft de betrokkene pensioen opgebouwd (Nationale Nederlanden en ASR), waar hij sinds 11 juli 2024 – door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd – recht op heeft. In het buitenland zal de betrokkene daarnaast deels een AOW-uitkering ontvangen. Met dit inkomen is de betrokkene in Uruguay in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de betrokkene in staat moet worden geacht om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof zal het (subsidiaire) verzoek van de betrokkene in zoverre toewijzen, dat het bewind per heden wordt opgeheven.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij ook na heden nog een bewind is ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] , geboren [in] 1957 (verder te noemen: [betrokkene] ) en voor zover een mentorschap is ingesteld ten behoeve van [betrokkene] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft op per heden het bewind over de goederen van [betrokkene] ;
heft op per heden het mentorschap ten behoeve van [betrokkene] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening- en verantwoording aflegt aan [betrokkene] en een – zo veel mogelijk door hen voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar verstrekt;
bepaalt dat de bewindvoerder voor het opmaken van de eindrekening- en verantwoording aanspraak kan maken op het in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire bedrag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, team kanton, in verband met doorhaling van gemeld bewind in het Centraal Curatele- en bewindregister zodra deze beschikking van kracht van gewijsde is gegaan;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. A.V.T. de Bie en
mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 20 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.