Het hof is van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij serieuze pogingen heeft ondernomen om in [plaats B] een geschikte en betaalbare woning te vinden, maar dat dit niet tot een positief resultaat heeft geleid. Bij vonnis in kort geding van 19 april 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de moeder veroordeeld om de woning na betekening van het vonnis en uiterlijk op 31 augustus 2023 te verlaten. Dit betekende dat de moeder in de situatie kwam te verkeren dat zij op relatief korte termijn vervangende woonruimte diende te verkrijgen. De moeder heeft onweersproken gesteld dat haar zoektocht naar een woning in [plaats B] op dat moment, afgezien van de krapte op de (huur)woningmarkt, werd bemoeilijkt doordat haar arbeidsovereenkomst met haar voormalige werkgever per 31 mei 2023 werd beëindigd. De moeder was in die periode op zoek naar een nieuwe baan. De verhuurder van de woning in [plaats A] was bereid haar de woning te gunnen zonder dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had en aan de gebruikelijke (inkomens)eisen voldeed. Het hof acht het gerechtvaardigd dat zij onder de hiervoor genoemde omstandigheden, zonder het vooruitzicht dat zij binnen afzienbare tijd een woning in [plaats B] zou kunnen verkrijgen, het aanbod van de verhuurder heeft aanvaard om een passende en betaalbare (driekamer)woning in [plaats A] te huren.
Inmiddels is de moeder elders in loondienst getreden. Zij heeft, onder verwijzing naar een door haar overgelegde print van de inkomensberekeningstool van vb&t Rental Agents, onweersproken gesteld dat zij gelet op haar inkomen van € 58.320,- op jaarbasis een woning van maximaal € 1.215,- per maand kan huren. Uit een door de moeder overgelegde email van [Y] Woningmanagers van 22 mei 2024 blijkt dat een garantstellingsconstructie niet tot de mogelijkheden behoort. De vader heeft de inhoud van deze stukken niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weerspoken. De vader stelt dat de moeder en haar partner samen een woning in [plaats B] kunnen huren. De moeder heeft deze stelling gemotiveerd betwist, door aan te voeren dat de partner een woning in de gemeente [plaats C] in eigendom heeft (met zelfbewoningsplicht) en dat hij zijn werkzaamheden verricht vanuit [plaats] , waarbij hij twee dagen per week thuis kan werken. Uit een email van vb&t verhuurmakelaars van 16 februari 2024 blijkt dat het feit dat de partner een woning in eigendom heeft eraan in de weg staat dat hij samen met de vrouw een woning kan huren. Gelet op de betwisting door de moeder had het op de weg van de vader gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Hij heeft dit nagelaten, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. De moeder heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt zij ook in de afgelopen periode heeft geprobeerd woonruimte in [plaats B] te vinden (binnen haar financiële mogelijkheden), maar dat dit niet is gelukt.
De vader heeft daarnaast aangevoerd dat de moeder, indien het haar onverhoopt niet lukt om per 1 september 2024 passende woonruimte in [plaats B] te vinden, per die datum met [minderjarige] (al dan niet tijdelijk) haar intrek in zijn woning aan het [A-straat] kan nemen en vanuit die woning naar andere woonruimte kan zoeken. De moeder heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij niet naar de woning wenst terug te keren.
Het hof is van oordeel dat van de moeder niet verlangd kan worden dat zij op dit voorstel van de vader ingaat. Tussen partijen is in april 2023 een kortgedingprocedure aanhangig geweest. In die procedure heeft de vader gevorderd te bepalen dat de moeder de woning moest verlaten. Hoewel de moeder zich in die procedure op het standpunt had gesteld dat sprake was van een huurovereenkomst, heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 19 april 2023 geoordeeld dat daarvan geen sprake is. De moeder moest op grond van het vonnis de woning uiterlijk op 31 augustus 2023 verlaten. De vader heeft de moeder, nadat zij hem had laten weten dat zij met [minderjarige] naar [plaats A] wilde verhuizen, aangeboden dat zij na 31 augustus 2023 in de woning mocht blijven. Omdat dit tegen een aanzienlijk hogere vergoeding was (€ 1.500,- per maand) dan zij op dat moment voor de woning betaalde (€ 800,- per maand) en dit ook een hoger bedrag is dan de huurprijs van de woning in [plaats A] (€ 1.300,- per maand), acht het hof het begrijpelijk en aanvaardbaar dat de moeder dit voorstel van de vader destijds niet heeft geaccepteerd. Het hof acht eveneens begrijpelijk dat de moeder ook nu voor het hebben van een woning niet (weer) afhankelijk van de vader wil zijn. Van de moeder kan niet worden verwacht dat de relatie met de vader in een andere vorm (namelijk als verhuurder-huurder) tegen haar zin voortduurt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de ouders een tumultueuze relatie met elkaar hebben gehad, waarbij de vader op 1 februari 2023, toen de moeder de woning samen met [minderjarige] bewoonde, zich toegang heeft verschaft tot de woning en de sloten van de woning heeft vervangen, waardoor de moeder gedurende een week geen toegang tot de woning had. Vervolgens heeft op 11 juli 2023, dus na de hiervoor genoemde kortgedingprocedure, een incident tussen de vader en de partner op de galerij voor de woning plaatsgevonden. Gelet op de huidige verstandhouding tussen de ouders acht het hof aannemelijk dat wanneer sprake zal zijn van een verhuurder-huurder relatie, de nodige problemen zullen ontstaan.