ECLI:NL:GHAMS:2024:2535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.024/01 en 200.338.024/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de zorgregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling tussen de ouders van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2024 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht om een wijziging van de zorgregeling, omdat zij vond dat de kinderen te lang van haar gescheiden waren en dat de huidige regeling niet in hun belang was. De vader daarentegen verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat hij meende dat de huidige regeling goed functioneerde en in het belang van de kinderen was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2024 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De Raad adviseerde dat het belangrijk was dat de kinderen beide ouders evenveel in hun leven hebben en dat de ouders samen moesten werken aan hun communicatie. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij de vader en de moeder verblijven, in het belang van de kinderen is. De ouders hebben sinds hun scheiding moeite om constructief met elkaar om te gaan, maar het hof concludeert dat de kinderen goed gedijen onder de huidige regeling.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen afgewezen. Tevens heeft het hof het schorsingsverzoek van de moeder afgewezen, omdat dit geen belang meer had na de beslissing in de hoofdzaak. De ouders zijn aangespoord om te blijven werken aan hun communicatie en samenwerking in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.338.024/01 en 200.338.024/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/740287 / FA RK 23-6605 (ED/MD)
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.J. de Vaan te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) tussen de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 12 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 12 januari 2024, daarbij heeft zij verzocht de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling te schorsen (zaaknummer 200.338.024/02).
2.2
De vader heeft op 15 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de moeder van 3 juli 2024, met daarbij bijlagen 12 tot en met 17;
- een bericht van de vader van 8 juli 2024, met als bijlagen producties 3 tot en met 8.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een stagiair;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.
Mr. Vosmeijer heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd. Aan de door mr. Vosmeijer overgelegde pleitnota zit een e-mail gehecht van de school van de kinderen met een schoolverslag. De mondelinge behandeling is kort geschorst zodat partijen en de raad de tijd kregen om het schoolverslag te lezen.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben van 2016 tot 2021 een relatie met elkaar gehad. In 2022 zijn de ouders kort weer bij elkaar gekomen, waarna zij in juni 2023 definitief uit elkaar zijn gegaan.
Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2017 in [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2019 in [plaats A] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de moeder.
3.2
Zowel de ouders als de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3
In februari 2024 is de vader verhuisd naar een huurwoning in [plaats A] .
3.4
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) heeft bij beschikking van 28 februari 2024, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, in conventie de moeder veroordeeld tot medewerking aan de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling, met dien verstande dat er een korte opbouwperiode wordt ingelast, zodat de kinderen bij de vader zullen zijn:
- van vrijdag 1 maart 2024 na school tot maandag 4 maart 2024 naar school;
- van vrijdag 8 maart 2024 na school tot maandag 11 maart 2024 naar school;
- van vrijdag 15 maart 2024 na school tot vrijdag 22 maart (hof: 2024) naar school,
en zo verder conform de bestreden beschikking, dat wil zeggen vrijdag 29 maart 2024 uit school tot vrijdag 5 april naar school, etc.
Verder heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang, een zorgregeling bepaald waarbij met ingang van 1 februari 2024 de vader de kinderen van vrijdag uit school tot de volgende week vrijdag naar school bij zich heeft en de kinderen de andere week bij de moeder verblijven.
Ten aanzien van de vakanties heeft de rechtbank bepaald dat de reguliere zorgregeling doorloopt en dat wanneer één van de ouders in de zomervakantie met de kinderen op vakantie wil gaan, dat maximaal twee weken aaneengesloten zal zijn. Met kerst zijn de kinderen het ene jaar bij de vader en het andere jaar bij de moeder.
In principaal hoger beroep, in de zaak met zaaknummer 200.338.024/01
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en de zelfstandige verzoeken van de vader alsnog geheel af te wijzen, en een zorgregeling te bepalen waarbij:
- de kinderen eens in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijven, en in de andere week van dinsdag na school tot woensdag naar school, een en ander voor zover partijen in staat zijn geweest om middels hulpverlening (veiligheids)afspraken te maken in het belang van de kinderen, dan wel een door het hof te bepalen zorgregeling.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incident, in de zaak met zaaknummer 200.338.024/02
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling te schorsen, tot het hof in hoger beroep definitief heeft beslist.
4.5
De vader verzoekt het schorsingsverzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep, in de zaak met zaaknummer 200.338.024/01
De standpunten van partijen
5.1
De moeder voert in hoger beroep het volgende aan. In de door de rechtbank vastgestelde regeling zijn de kinderen te lang gescheiden van de moeder, zij zijn nog te jong voor een co-ouderschapsregeling. Bovendien brengt de vader [minderjarige 1] niet naar voetbaltraining en zwemles. Ook moeten de kinderen met de vader en zijn huidige partner in één kamer slapen wanneer zij bij hem verblijven. De moeder maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, zo laat [minderjarige 1] gedragsproblemen zien. Ten tijde van de relatie was sprake van huiselijk geweld van de vader jegens de moeder en dit heeft emotionele schade bij de kinderen veroorzaakt. De vader ontkent alles en hij wil niet meewerken aan hulpverlening. Ook is er geen communicatie tussen de ouders waardoor een co-ouderschapsregeling niet mogelijk is, aldus de moeder.
5.2
De vader betwist de door de moeder gestelde zorgen. Hij voert aan dat binnen de huidige regeling de regelmaat goed gewaarborgd is en het aantal wisselingen tussen de ouders tot een minimum is beperkt. Uit niets blijkt dat de kinderen beter af of veiliger zouden zijn bij de moeder dan bij de vader. De huidige zorgregeling verloopt goed en het is niet in het belang van de kinderen om de regeling (weer) te wijzigen. Iedereen moet rust vinden in de huidige regeling. Bovendien gaat het op dit moment goed met de kinderen. De vader ontkent dat de ouders niet met elkaar communiceren, zo zitten de ouders samen in de ouder-app Parro en hij schrijft elke week een kort overdrachtsverslag voor de moeder. Ook brengt de vader [minderjarige 1] om de week naar zwemles. Verder staat hij open voor het deelnemen aan een hulpverleningstraject met de moeder, aldus de vader.
Het standpunt van de raad
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat het voor de kinderen belangrijk is dat zij beide ouders evenveel in hun leven hebben. Omdat de ouders verschillend zijn, vergt een co-ouderschapsregeling een goede afstemming tussen beiden. De ouders dienen samen om de tafel te gaan, de hulp vanuit het OKT te aanvaarden en te stoppen met het voeren van gerechtelijke procedures. De vader kan de moeder helpen met het verminderen van haar zorgen en haar wantrouwen, door zijn overdrachtsverslag meer inhoudelijk over de kinderen te laten gaan. Verder zijn de kinderen gewend aan de huidige zorgregeling en deze dient volgens de raad niet te veranderen. Het is goed om de overdrachtsmomenten van de kinderen te beperken. Er is hulpverlening bij het gezin betrokken om de kinderen te monitoren en het Ouder- en Kindteam (OKT) in [plaats A] zal de raad benaderen voor een beschermingsonderzoek, als dat nodig zou zijn.
De beoordeling
Wat staat er in de wet?
5.4
Op grond van artikel 1:253a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Lid 2 van voormeld artikel bepaalt dat de rechter eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder zich tot 1 februari 2024 aan de door de rechtbank bepaalde regeling heeft gehouden. Daarna wilde zij de kinderen niet meer afgeven aan de vader. De vader heeft een kort geding procedure aangespannen en de voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2024 de moeder – kort gezegd - veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, met een korte opbouwperiode. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat sindsdien de zorgregeling verloopt zoals door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de vader de kinderen van vrijdag uit school tot de volgende week vrijdag naar school bij zich heeft en de kinderen de andere week bij de moeder verblijven. Het hof is met de raad van oordeel dat handhaving van de huidige zorgregeling het meest in het belang is van de kinderen. De ouders hebben sinds hun uiteengaan moeite om met elkaar te communiceren en de moeder heeft geen vertrouwen in de vader. Desondanks lukt het hen inmiddels om uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij de overdracht van de kinderen via school verloopt. Voorts is gebleken dat het op dit moment goed gaat met de kinderen. De school van de kinderen bevestigt dit en de kinderen gaan beiden over naar de volgende groep. Het hof is van oordeel dat de door de moeder verzochte regeling teveel onrust bij de kinderen teweeg zal brengen. Bij een regeling waarbij de kinderen vaker van ouder wisselen, zullen zij zich continue dienen aan te passen. De kinderen zijn inmiddels gewend aan de huidige regeling en dit biedt structuur, duidelijkheid en continuïteit aan zowel de kinderen als de ouders. Een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen wekelijks wisselen, is daarom het meest in het belang van de kinderen. Het hof zal net als de rechtbank vaststellen dat tijdens de vakanties en de feestdagen de reguliere zorgregeling zal doorlopen. Wanneer één van de ouders in de zomervakantie met de kinderen op vakantie wil gaan, zal dat maximaal twee weken aaneengesloten zijn.
Met betrekking tot de door de moeder geuite zorgen overweegt het hof dat het OKT betrokken is en vanaf september 2024 zal het gezin hulpverlening vanuit het OKT ontvangen. Voor [minderjarige 1] komt er psychologische hulp en met de kinderen zullen er kindgesprekken worden gevoerd. Daarna zal het OKT de ouders helpen om hun onderlinge communicatie en verstandhouding te verbeteren. Beide ouders hebben ter zitting laten weten dat zij open staan voor een hulpverleningstraject en het hof gaat ervan uit dat de ouders hier (verder) mee aan de slag gaan, zodat de zorgen van de moeder weggenomen kunnen worden. Verder is het van belang, zeker gezien hun nog jonge leeftijd, dat de kinderen de ruimte krijgen om contact op te nemen met de andere ouder wanneer zij daar behoefte aan hebben. Zo is ter zitting de mogelijkheid besproken om een vast belmoment in te plannen voor de kinderen met de andere ouder, bijvoorbeeld op de woensdagmiddag. Het hof gaat er van uit dat de ouders de kinderen die ruimte zullen geven.
5.6
Ten overvloede overweegt het hof dat een zorgpunt blijft dat het de ouders niet lukt om op een constructieve manier met elkaar samen te werken en te communiceren. Zo stelt de vader dat hij niet wist dat hij [minderjarige 1] naar voetbaltraining moest brengen. De moeder betwist dit en stelt dat zij de vader hiervan op de hoogte heeft gebracht. Wat daar ook van zij, [minderjarige 1] is hier de dupe van geworden omdat hij hierdoor de helft van zijn voetbaltrainingen heeft gemist. Dit voorval laat dan ook zien dat de ouders dienen te werken aan hun onderlinge communicatie, zodat zij ook afspraken met elkaar kunnen maken over de opvoeding en praktische zaken betreffende de kinderen kunnen regelen. Beide ouders hebben een belangrijk aandeel in de opvoeding en ontwikkeling van de kinderen, en wanneer de ouders constructief kunnen samenwerken profiteren de kinderen daar van. Ook voor de ouders zelf kan dit rust brengen. Verder is het van belang, zoals de raad tevens heeft geadviseerd , dat de ouders elkaar voorzien van (voldoende) informatie tijdens of na de overdracht van de kinderen. De kinderen zijn een hele week bij de vader of de moeder geweest en voor de andere ouder is het belangrijk om te weten wat er in die week – in grote lijnen – is gebeurd.
In het incident, in de zaak met zaaknummer 200.338.024/02
5.7
Nu het hof reeds heeft beslist in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij een afzonderlijke beslissing op haar schorsingsverzoek ten aanzien van de zorgregeling. Het hof zal het schorsingsverzoek van de moeder daarom afwijzen.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.338.024/01
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de verdeling van de vakanties;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.338.024/02:
wijst het schorsingsverzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.M.C. Louwinger-Rijk en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 20 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.