ECLI:NL:GHAMS:2024:2527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.337.640/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag bij uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn vier minderjarige kinderen, na een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank Noord-Holland heeft op 15 november 2023 het gezag van de vader beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) belast met de voogdij over de kinderen. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft op 13 februari 2024 hoger beroep aangetekend. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek van de vader om een contra-expertise afgewezen en de rechtbank heeft de gezagsbeëindiging gerechtvaardigd op basis van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Het hof heeft op 3 juli 2024 de zitting gehouden, waarbij de vader, zijn advocaat, vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren. De kinderen zijn sinds 16 november 2020 onder toezicht gesteld en zijn tijdelijk uithuisgeplaatst geweest. De vader heeft geen contact meer met de kinderen sinds augustus 2023, wat mede te maken heeft met zijn problematische gedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het belang van de kinderen voorop staat en zij behoefte hebben aan stabiliteit en een veilige opvoedomgeving. De vader is niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De beslissing van het hof is op 13 augustus 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.640/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/343497 / FA RK 23-4170
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. de Haan te Zwolle,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, Landelijk Hoog Risico en Expertise Team,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- de minderjarige [minderjarige 4] , hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
- de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] , hierna te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
- Unalzorg B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Unalzorg.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag van de vader over [minderjarige 1] (15 jaar), [minderjarige 2] (13 jaar), [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (beiden 7 jaar) (hierna gezamenlijk: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft op 15 november 2023 op verzoek van de raad het gezag van de vader beëindigd en de GI belast met de voogdij over de kinderen (hierna: de bestreden beschikking).
De vader is het daar niet mee eens en wil dat hij het gezag over de kinderen heeft. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 15 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 5 april 2024 met bijlage.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 3 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door F. Zamen en B. Stenders;
- vertegenwoordigers van de GI;
- Unalzorg, vertegenwoordigd door [X] .

3.De feiten

3.1
De moeder van de kinderen, [de moeder] (hierna: de moeder), is op 4 april 2023 overleden.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2009;
- [minderjarige 2] , op [in] 2010;
- [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , [in] 2017.
De vader had tot de bestreden beschikking het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn op 16 november 2020 (voorlopig) onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd.
3.3
De kinderen zijn van 16 november 2020 tot 7 januari 2021 uithuisgeplaatst geweest.
3.4
Op 12 april 2021 zijn de kinderen met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst, welke machtiging nadien steeds is verlengd.
3.5
De kinderen verblijven gezamenlijk in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, bij Nabijzorg.
3.6
De GI heeft zich bij brief van 28 augustus 2023 bereid verklaard om de voogdij over de kinderen te aanvaarden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen. Het verzoek van de vader om een contra-expertise te gelasten heeft de rechtbank afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alvorens definitief te beslissen, op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opdracht te geven aan het NIFP voor het verrichten van een contra-expertise en daartoe de vragen zoals geformuleerd onder randnummer 28 van het beroepschrift te beantwoorden, en vervolgens het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De raad verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder, en na overleg met die ouder, een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De standpunten
5.3
De vader vindt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de raad heeft toegewezen. De rechtbank had niet tot deze beslissing mogen komen zonder eerst een contra-expertise te gelasten. Het raadsrapport voldoet niet aan de zorgvuldigheidsnormen en het motiveringsvereiste.
Door alle gebeurtenissen in het verleden en de belaste voorgeschiedenis is het nodig dat een onafhankelijke deskundige, zoals het NIFP, naar deze zaak kijkt. Het opvoedperspectief van de kinderen en het contact met andere hechtingsfiguren dienen goed te worden onderzocht. Het is schadelijker voor de kinderen dat zij hun vader nu niet zien dan dat een dergelijk onderzoek belastend voor hen is.
Bovendien is niet voldaan aan het wettelijk criterium tot beëindiging van het gezag van de vader en is de aanvaardbare termijn in ieder geval niet overschreden. Per kind zou moeten worden beoordeeld of aan het wettelijk criterium is voldaan en of ten aanzien van ieder van hen de beëindiging van het gezag is gerechtvaardigd, aldus de vader.
5.4
De raad vindt dat de gezagsbeëindiging wel in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben een belast en traumatisch verleden en zijn erg kwetsbaar, niet alleen vanwege kind-eigenproblematiek maar ook vanwege de traumatische gebeurtenissen in hun leven en de onrust en onveiligheid die zij hebben ervaren in hun opvoedsituatie. De kinderen kunnen geen onduidelijkheid meer verdragen, hebben een geschikte definitieve plaatsing nodig en moeten traumabehandeling ondergaan. Dit kan pas starten wanneer hun perspectief duidelijk is. De raad heeft in augustus 2022 nog niet tot een gezagsbeëindiging geadviseerd omdat nog onvoldoende was gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. In augustus 2023 is, na nader onderzoek, geadviseerd tot een gezagsbeëindiging. De rapportages van de raad voldoen aan de zorgvuldigheidsnormen en zijn goed gemotiveerd. De vader heeft geen informatie overgelegd waarom getwijfeld zou moeten worden aan de inhoud van de rapporten. Een NIFP onderzoek is dan ook niet aan de orde en daarnaast niet in het belang van de kinderen.
Tot op heden lukt het de hulpverlening niet om zonder problemen een gesprek met de vader te voeren. De vader heeft te maken met forse persoonlijkheidsproblematiek, die van grote invloed is op zijn persoonlijk functioneren. Het ontbreekt hem aan zelfinzicht en inzicht in wat zijn gedrag betekent voor de ontwikkeling van de kinderen en hun gevoel van veiligheid. Hij neemt niet de verantwoordelijkheid om te laten onderzoeken waarom hij moeite heeft om de wereld om hem heen te begrijpen en te vertrouwen, aldus de raad.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard de gezagsbeëindiging noodzakelijk te vinden. De kinderen verblijven gezamenlijk op de voor hen meest passende plek die nu beschikbaar is. Besloten is dat de kinderen samen zullen blijven, voorlopig is dat op de plek waar ze nu wonen. Zoals uit de stukken blijkt, gaat het met [minderjarige 1] op dit moment niet goed waardoor zij geen draagkracht heeft om naar school te gaan. Zij heeft er baat bij dat haar broertje en zusjes in de buurt zijn. Met [minderjarige 2] gaat het steeds beter. De tweeling heeft een forse ontwikkelingsachterstand en heeft veel begeleiding nodig maar ook met hen gaat het beter.
Alle kinderen hebben dringend behoefte aan traumaverwerking. Voordat dit kan starten is rust en duidelijkheid over hun perspectief nodig. De kinderen willen geen contact met de vader. Fysiek contact zou op dit moment ook niet passend zijn doordat de vader zijn gedrag niet wil aanpassen tijdens de omgangsmomenten en zich belastend blijft uitlaten.
Een NIFP-onderzoek zou te belastend zijn voor de kinderen. Zij zullen hierover gaan nadenken en nog meer onrust ervaren, aldus de GI.
5.6
Unalzorg heeft ter zitting in hoger beroep verklaard niet meer te kunnen samenwerken met de vader. De vader heeft Unalzorg als begeleider uitgekozen maar heeft de hulp ook zelf weer beëindigd. De vader heeft het daarbij zodanig laten escaleren dat Unalzorg in het belang van de kinderen geen hulp meer wil bieden aan de vader.
De beoordeling door het hof
5.7
Het primaire verzoek van de vader om een contra-expertise te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv, zal het hof eerst behandelen.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een contra-expertise. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank ten aanzien daarvan over, een en ander zoals overwogen in de rechtsoverwegingen 5.6 van de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne. Daarnaast overweegt het hof dat uit het rapport van de raad van 28 augustus 2023, het verweerschrift van de raad in hoger beroep en de toelichting van de GI ter zitting in hoger beroep, blijkt dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid en vastigheid. Zij wonen al geruime tijd niet meer bij de vader, willen duidelijkheid over de plek waar zij verder gaan opgroeien en hebben behoefte aan een periode zonder veranderingen. Ook hebben zij een stabiele pedagogische opvoedsituatie nodig, niet alleen vanwege hun onstabiele basis maar ook om te kunnen toekomen aan rouw- en traumaverwerking waarbij het noodzakelijk is dat er duidelijkheid is over hun toekomstperspectief. Traumabehandeling en rouwverwerking zullen pas kunnen starten als sprake is van rust en een bestendige situatie. De plek waar zij nu verblijven voorziet in hun behoeftes. Bovendien hebben de twee oudste kinderen aangegeven hun vader niet te willen zien en in het gezinshuis van Nabijzorg te willen blijven wonen. Een NIFP onderzoek zal de kinderen belasten met onzekerheid over hun toekomstperspectief, de voorzichtige positieve stappen in hun ontwikkeling die momenteel aan de orde zijn kunnen doorbreken en de tijd dat zij onzekerheid over hun toekomst ervaren en kunnen gaan werken aan traumaverwerking verlengen. Dit is evident in strijd met de belangen van de kinderen.
Daarbij is gebleken dat de raad zowel in 2022 als in 2023 zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en op alle fronten is uitgezocht hoe het met de vader en de kinderen gaat en wat voor hen het beste is. Bij de totstandkoming van het rapport in 2023 heeft de vader in aanwezigheid van zijn advocaat ook met de raadsonderzoekers gesproken, zodat zijn stem door de raad is meegenomen in het onderzoek. Het raadsonderzoek voldoet dan ook ten aanzien hiervan maar ook ten aanzien van de overige aspecten aan de zorgvuldigheidsnormen en het motiveringsvereiste.
Alles bij elkaar genomen, wijst het hof het verzoek van de vader tot het gelasten van een contra-expertise af, nu dit strijdig is met het belang van de kinderen.
5.8
Op basis van de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden is overgegaan tot beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen. Het hof sluit na eigen onderzoek aan bij de overwegingen van de rechtbank zoals beschreven in de bestreden beschikking onder 5.11 en 5.12 en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt hierbij dat ten aanzien van alle kinderen geldt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en het in hun belang is dat zij kunnen opgroeien op een plek waar individuele aandacht is voor hun specifieke problematiek. Gelet op de door de raad per kind beschreven individuele problematiek hebben zij professionele opvoeders nodig die over meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden beschikken en is het in hun belang dat zij opgroeien op een veilige plek met een stabiele en voorspelbare opvoedomgeving waar zij in alle rust hun individuele therapie kunnen volgen en zich verder kunnen ontwikkelen. De plek waar de kinderen momenteel verblijven biedt dit. Uit de stukken is dan ook voldoende gebleken dat de vader niet in staat is binnen een voor de persoon en ontwikkeling van elk van de vier de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Het hof stelt daarbij vast dat ook bij de behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader nog altijd vastzit in zijn eigen visie ten aanzien van de hulpverlening met betrekking tot zijn functioneren en de ondersteuning die hem geboden zou kunnen worden met betrekking tot de kinderen, waardoor daarin geen verbetering heeft plaatsgevonden. In aanvulling daarop geldt ook dat de vader en de kinderen elkaar sinds augustus 2023 niet meer hebben gezien en ook anderszins geen contact meer met elkaar hebben als gevolg van de agressieve en dreigende houding van de vader tegenover de hulpverlening en de escalaties die daarvan het gevolg zijn. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de gezagsbeëindiging van alle vier de kinderen bekrachtigen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het anders of meer in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. F. Kleefmann en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 13 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.