ECLI:NL:GHAMS:2024:2523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.331.064/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderalimentatie en draagkracht van de vader in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder in de procedure bij de rechtbank een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 873,- per maand opgelegd gekregen. De vader is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, omdat hij stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen. Hij ontvangt een uitkering van € 552,48 per maand en heeft geen vaste woonplek. De moeder, verweerster in hoger beroep, betwist de financiële situatie van de vader en stelt dat hij samenwoont met zijn partner.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een uitkering ontvangt krachtens de Participatiewet, maar dat er aanzienlijke bedragen van zijn uitkering worden ingehouden. Gezien de financiële situatie van de vader heeft het hof besloten om geen kinderalimentatie vast te stellen voor de periode van 12 juli 2022 tot heden. De vader heeft echter aangeboden om een kinderalimentatie van € 100,- per maand te betalen, wat het hof heeft geaccepteerd, aangezien dit bedrag binnen zijn draagkracht ligt.

De beslissing van het hof houdt in dat de vader vanaf heden € 100,- per maand aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd, en het hof heeft geoordeeld dat de stellingen van partijen over de behoefte van [minderjarige 1] geen bespreking behoeven, gezien de uitkomst van de zaak. De beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter op 13 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.331.064/01
zaaknummer rechtbank: C/15/338939 / FA RK 23-1785
beschikking van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 inzake
[de vader],
briefadres te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. E.F. Wolters te Alkmaar,
sinds 21 september 2023 zonder advocaat.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , verder te noemen: [minderjarige 1] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank), van 12 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 14 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Op 28 augustus 2023 heeft de vader de bij het beroepschrift ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg ingediend.
2.2
Bij het hof is verder ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 1 mei 2024 met bijlagen.
2.3
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, via een videobeeldverbinding.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2007.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
3.3
De vader heeft de volgende kinderen uit een andere relatie:
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2011;
- de minderjarige [minderjarige 3] , geboren [in] 2012.
3.4
De moeder heeft de volgende kinderen uit een andere relatie:
- de minderjarige [minderjarige 4] , geboren [in] 2021;
- de minderjarige [minderjarige 5] , geboren [in] 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de moeder, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook: kinderalimentatie) van € 873,- per maand vastgesteld, met ingang van 12 juli 2022.
4.2
De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] .
5.2
De vader stelt dat hij in de procedure bij de rechtbank, zonder tussenkomst van een advocaat, op 16 mei 2023 per e-mail verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de moeder en daarbij een uitkeringsspecificatie heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij een (bijstands)uitkering van € 552,48 per maand ontvangt. De rechtbank heeft het verweer van de vader ten onrechte niet in behandeling genomen, omdat dit niet door tussenkomst van een advocaat is ingediend. Volgens de vader had de rechtbank een mondelinge behandeling moeten bepalen, waar hij zich tegen het verzoek van de moeder had kunnen verweren. Het hof overweegt dat, wat er verder ook zij van de gang van zaken bij de rechtbank, het hoger beroep mede is bedoeld om fouten en omissies in de procedure bij de rechtbank te herstellen, zodat deze grief van de vader geen doel treft. Het hof komt daarmee, na de vaststelling van de ingangsdatum, toe aan de beoordeling van de draagkracht van de vader om zodoende de alimentatie te kunnen vaststellen.
5.3
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op 12 juli 2022. Nu hiertegen geen grief is gericht zal het hof eveneens van deze ingangsdatum uitgaan.
5.4
Gelet op wat hiervoor onder 5.3 over de ingangsdatum is overwogen, zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 12 juli 2022.
De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om enig bedrag aan kinderalimentatie aan de moeder te betalen. Hij heeft geen vaste woonplek en ontvangt een daklozenuitkering.
De moeder betwist dat de vader in de daklozenopvang verblijft. Volgens haar woont de vader samen met zijn partner, de moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vader een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. Uit de door hem overgelegde uitkeringsspecificaties Participatiewet van januari 2024 tot en met maart 2024 blijkt dat op zijn uitkering van € 1.284,- bruto per maand een bedrag van € 367,- per maand wordt ingehouden vanwege zijn woonsituatie en dat daarnaast € 175,- per maand wordt ingehouden ter zake CAK en € 46,- per maand in verband met beslaglegging, als gevolg waarvan aan de vader € 650,- per maand wordt uitgekeerd. Gelet op de financiële situatie van de vader, zal het hof over de periode van 12 juli 2022 tot heden geen kinderalimentatie vaststellen.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep aangeboden om een kinderalimentatie van € 100,- per maand te voldoen. Gelet op het inkomen van de vader overstijgt zijn draagkracht het door hem aangeboden bedrag aan kinderalimentatie niet, zodat het hof met ingang van heden dienovereenkomstig zal beslissen.
De stellingen van partijen met betrekking tot de (hoogte van de) behoefte van [minderjarige 1] behoeven gezien deze uitkomst geen bespreking.
5.5
Voor zover de vader in de periode van 12 juli 2022 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, kan van de moeder gelet op haar financiële situatie (zij ontvangt een Wajonguitkering van € 1.294,- bruto per maand en kindgebonden budget) en het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van heden op € 100,- (zegge: honderd euro) per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de vader over de periode van 12 juli 2022 tot heden meer heeft betaald en/of op hem meer is verhaald, de kinderalimentatie tot heden wordt bepaald op hetgeen door de vader is betaald en/of op hem is verhaald;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 13 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.