ECLI:NL:GHAMS:2024:2505

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23-002241-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot zware mishandeling met psychische problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een incident op 18 mei 2021, waarbij hij twee verpleegkundigen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], mishandelde. De verdachte verkeerde ten tijde van het incident in een psychose, veroorzaakt door een combinatie van autisme, een lichte verstandelijke beperking en andere factoren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, maar heeft ook geconcludeerd dat hij ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het primair tenlastegelegde als bewezen werd verklaard, maar de verdachte niet strafbaar werd geacht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002241-21
datum uitspraak: 5 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-131970-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (met kracht)
- voornoemde [benadeelde 1] op/tegen de knieen en/of het hoofd, in elk geval het lichaam te trappen en/of te schoppen
- voornoemde personen op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te stompen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 18 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door een of meermalen (met kracht) - voornoemde [benadeelde 1] op/tegen de knieen en/of het hoofd, in elk geval het lichaam te trappen en/of te schoppen - voornoemde personen op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te stompen1;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem primair is tenlastegelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 mei 2021 verbleef de verdachte in verband met zijn psychische problematiek in een instelling van [instelling] in Amsterdam. Omdat de verdachte zeer onrustig was zijn de aangeefsters [benadeelde 1]
(verder: [benadeelde 1] )en [benadeelde 2]
(verder: [benadeelde 2] ), beiden werkzaam als verpleegkundigen bij [instelling] , bij de kamer van de verdachte gaan kijken. Vanaf het moment dat zij de deur van de kamer van de verdachte hadden geopend, ging het mis. De verdachte kwam op [benadeelde 1] af en is in het wilde weg gaan trappen en slaan. De verdachte heeft herhaaldelijk met zijn vuisten richting het hoofd en de knieën van [benadeelde 1] geslagen en getrapt. [benadeelde 1] heeft haar hoofd moeten beschermen met haar armen. Vervolgens heeft de verdachte zijn agressie tegen [benadeelde 2] gericht en haar met gebalde vuist tussen haar ogen geslagen. De getuige [getuige] , eveneens werkzaam bij [instelling] , zag dat de verdachte uit het niets heel agressief werd en zowat ‘ontplofte’. Hij zag dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in een hoekje werden gedreven en dat de verdachte hen beiden als een bezetene fysiek aan het toetakelen was en daarvoor zijn benen en armen gebruikte.
Het hof overweegt dat het in het wilde weg slaan en trappen tegen het lichaam en meer specifiek tegen en in de richting van het hoofd de aanmerkelijke kans in zich bergt van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, vanwege het grote risico dat een kwetsbaar deel van het lichaam wordt geraakt. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat daaruit blijkt dat hij (op zijn minst) de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard en dat zijn opzet in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen; het primair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen op de wijze als na te melden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen tegen het lichaam van voornoemde personen heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging omdat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was ten gevolge van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep eveneens bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was ten gevolge van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Bij het beantwoorden van de vraag of de bewezen verklaarde strafbare feiten de verdachte ook in die zin kunnen worden toegerekend dat hij daarvoor strafbaar is, heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 30 november 2022 van arts in opleiding tot medisch specialist (psychiatrie) [naam 1]
(onder supervisie van [naam 2], psychiater).
Het rapport houdt onder meer in als conclusies:
“Deze drieënvijftigjarige man met autisme en een lichte verstandelijke beperking is veroordeeld voor een mishandeling van twee verpleegkundigen, gepleegd terwijl hij psychotische symptomen (gevoel van onveiligheid en belaging, alle vastigheid weg) had.
Door een verscheidenheid aan factoren, in combinatie met zijn autisme en zijn lichte verstandelijke beperking, was hij gedurende het incident psychotisch (depressief). In deze psychose waande hij zich in gevaar en verdedigde zich zoals hij vanuit zijn autisme in combinatie met zijn beperkte performale vaardigheden geleerd heeft te doen; “me verdedigen voordat ik zelf te grazen wordt genomen.” Zodoende kon hij op het bewuste moment door de combinatie van zijn (depressieve) psychose en zijn autistische/licht verstandelijk beperkte kwetsbaarheid zijn gedrag niet in vrijheid bepalen.
Het incident vond plaats onder unieke omstandigheden; het was gedurende de coronacrisis, hij was werkloos geraakt, zijn medicatie was gewisseld en hij was opgenomen in een psychiatrische kliniek. Dit leidde tot overprikkeling en een psychose met achterdocht en religieuze wanen.
Het advies is de verdachte het hem ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
Na het incident is hij weer hersteld; hij is niet langer psychotisch en emotioneel stabieler. Hij is goed ingebed in zorg. Op grond hiervan wordt het risico op dergelijke escalaties in de toekomst laag ingeschat.
Betrokkene wordt op het moment behandeld in de GGZ op vrijwillige basis hetgeen op dit moment het geëigende kader is.”
Het hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven conclusies van de psychiater en neemt deze over. Het hof acht daarmee de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en ziet, met de advocaat-generaal en de raadsman, aanleiding de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces
gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vorderingen zijn door de politierechter (gedeeltelijk) toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Het hof zal de benadeelde partijen, gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Dat brengt mee dat de benadeelde partijen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld,
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. L.F. Roseval en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 september 2024.
mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.