Uitspraak
Onderzoek ter terechtzitting
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
BESLISSING
niet-ontvankelijkin het hoger beroep.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in eerste aanleg door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland was veroordeeld. De verdachte, geboren in 1995 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 maart 2022, maar heeft geen schriftelijke grieven ingediend. Tijdens de zitting op 22 augustus 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis heeft geuit en dat er geen andere relevante belangen zijn die een onderzoek van de zaak rechtvaardigen. Gezien het ontbreken van grieven en bezwaren heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. E.C.M. Bouman niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van grieven in hoger beroep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze procesvereisten. Het hof heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de politierechter in stand blijft.