ECLI:NL:GHAMS:2024:2489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.339.305/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] (9 jaar) en [minderjarige 2] (9 maanden). De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing. De kinderrechter had eerder op 30 januari 2024 de spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing gehandhaafd en een aansluitende machtiging verleend. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat zij hen na korte tijd weer teruggeplaatst moesten worden.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI), de vader, pleegmoeder en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er al langere tijd zorgen waren over de opvoedsituatie van de kinderen, met name over de beschikbaarheid en opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder had te maken met eigen problematiek en een onveilige thuissituatie door huiselijk geweld, wat leidde tot de uithuisplaatsing van de kinderen.

Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen noodzakelijk was en op goede gronden is verleend. De kinderen hebben momenteel een stabiele en veilige plek in pleeggezinnen, waar zij de nodige zorg en structuur ontvangen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af om de machtigingen tot uithuisplaatsing op te heffen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, die op een veilige manier moeten kunnen opgroeien.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.339.305/01
zaaknummer rechtbank: C/13/745508 / JE RK 24-43 en C/13/745738 / JE RK 24-55
beschikking van de meervoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] );
- Levvel pleegzorg (verder te noemen: Levvel);
- [de vader] (verder te noemen: de vader);
- [pleegmoeder] (verder te noemen: pleegmoeder [pleegmoeder] );
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- [halszus] (verder te noemen: halfzus [halszus] ).
- de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] (verder te noemen: de raad).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (9 jaar) en [minderjarige 2] (9 maanden).
1.2
Bij beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (verder te noemen: de kinderrechter) de spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehandhaafd en een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg. De moeder is het niet eens met de aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De GI is het wel eens met de beslissing van de kinderrechter. Het hof beslist dat de kinderrechter de beslissing op juiste gronden heeft genomen en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 januari 2024.
2.2
De GI heeft op 22 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast een bericht van de zijde van pleegmoeder [pleegmoeder] van 3 juni 2024 met bijlage ontvangen. Aangezien zij het niet aan de andere belanghebbenden heeft gezonden, maakt het geen deel uit van het procesdossier en heeft de pleegmoeder gelegenheid gehad om een mondelinge toelichting te geven.
2.4
De oudste raadsheer heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 14 juni 2024, met [minderjarige 1] gesproken. De oudste raadsheer heeft de inhoud van dit gesprek ter zitting zakelijk weergeven.
2.5
De zitting heeft op 19 juni 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de vader;
- pleegmoeder [pleegmoeder] ;
- halfzus [halszus] ;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
Levvel was niet aanwezig ter zitting.

3.De feiten

3.1
De minderjarige kinderen van de ouders zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2023 te [plaats A] ,
verder ook wel gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De moeder heeft in totaal zes kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben drie (meerderjarige) halfzussen en een (meerderjarige) halfbroer.
3.2
Tot de bestreden beschikking hadden de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van 15 augustus 2023 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van 17 augustus 2023 tot 17 augustus 2024.
3.4
Bij beschikking van 23 november 2023 is [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 28 februari 2024. Bij beschikking van 26 februari 2024 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 26 augustus 2024.
3.5
Bij beschikking van 22 december 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 29 december 2023 is deze spoedbeslissing gehandhaafd en is een aanvullende machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 2 januari 2024. Daarna is [minderjarige 2] weer teruggeplaatst bij de moeder.
3.6
Bij twee afzonderlijke spoedbeschikkingen van 24 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken. Bij de bestreden beschikking zijn deze spoedbeslissingen gehandhaafd.
3.7
Bij beschikking van 26 februari 2024 is inmiddels een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 26 februari 2024 tot 26 augustus 2024.
3.8
De moeder heeft om de week omgang met [minderjarige 1] op een neutrale plek. Verder heeft de moeder belmomenten met [minderjarige 1] .
De moeder heeft in beginsel om de twee weken begeleide omgang met [minderjarige 2] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleeggezin (het hof begrijpt: pleegzorg) verleend met ingang van 7 februari 2024 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 17 augustus 2024. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleeggezin (het hof begrijpt: pleegzorg) verleend met ingang van 7 februari 2024 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 28 februari 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de kinderrechter een (aansluitende) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verleend en de machtigingen tot uithuisplaatsing op te heffen met onmiddellijke ingang.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het standpunt van de moeder
5.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte een (aansluitende) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verleend. De moeder had wel begrip voor de spoedmachtigingen, maar de kinderen hadden na korte tijd weer teruggeplaatst moeten worden. De moeder is van mening dat zij wel in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Indien nodig is de moeder bereid alle benodigde hulpverlening te aanvaarden.
Het standpunt van de vader
5.3
De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij, eventueel met hulp vanuit zijn netwerk, in staat is om voor de kinderen te zorgen in de woning van de moeder.
Het standpunt van de GI
5.4
De GI voert aan dat de beslissing van de kinderrechter op juiste gronden berust. De machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk omdat de kinderen niet veilig kunnen opgroeien bij de moeder.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof constateert dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de bestreden beschikking ten aanzien van [minderjarige 2] op 28 februari 2024 is geëindigd. De moeder heeft echter, gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, toch een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] over de periode van 7 februari 2024 tot 28 februari 2024 door het hof te laten toetsen. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de bestreden beschikking ten aanzien van [minderjarige 1] loopt nog tot 17 augustus 2024.
5.6
Gelet op bovenstaande zal het hof allereerst beoordelen of de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op terechte gronden heeft besloten het verzoek van de GI, om de kinderen uit huis te plaatsen, toe te wijzen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er al langere tijd zorgen worden geuit over de opvoedsituatie van de kinderen. Deze zorgen zijn allereerst gelegen in de beschikbaarheid en de opvoedvaardigheden van de moeder. [minderjarige 2] is, vanwege zijn premature geboorte, een kwetsbare baby die een opvoeder nodig heeft die in staat is de intensieve zorg voor hem te dragen. Het hof is, met de GI, van oordeel dat het van groot belang is dat [minderjarige 2] zich op gezonde wijze ontwikkelt en door keuzes van volwassenen medisch gezien niks tekort komt. De afgelopen periode is de moeder door haar eigen problematiek onvoldoende beschikbaar geweest voor de kinderen en is het haar niet gelukt om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Zo werd door de hulpverlening vanuit Actief en Advies onder meer geconstateerd dat [minderjarige 1] vaak een opvoedrol op zich leek te nemen ten opzichte van [minderjarige 2] . Mede daardoor bestonden er zorgen over de leeftijdsadequate ontwikkeling van [minderjarige 1] . De hulpverlening ziet een moeder die haar best doet om voor de kinderen te kunnen zorgen, maar die daar extra begeleiding bij nodig heeft. Dit maakt dat het belangrijk is voor de moeder dat zij de juiste hulpverlening en begeleiding krijgt. Inmiddels staat de moeder onder behandeling van Mentrum, maar volgens de GI is er nog steeds onvoldoende zicht op de psychische toestand van de moeder.
Naast de zorgen over de onvoldoende beschikbaarheid van de moeder, zijn er ook zorgen over de (inmiddels verbroken) relatie tussen de ouders. De relatie tussen de ouders is beëindigd na een incident in december (2023), waarbij huiselijk geweld tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Uit de melding van Veilig Thuis blijkt dat [minderjarige 1] ook getuige zou zijn geweest van dit huiselijk geweld. Sinds het incident woont de vader niet meer in het ouderlijk huis. Omdat de moeder bang was voor de vader en bedreigingen ervaarde, voelde zij zich thuis niet langer veilig en heeft zij besloten om de kinderen bij pleegmoeder [pleegmoeder] te laten verblijven, waar ook de halfzussen [halszus] en [halfzus 2] verblijven. Er is een patroon zichtbaar tussen de ouders waarbij zij elkaar aan- en afstoten. De relatie tussen de ouders is begin 2024 hervat zonder veiligheidsplan.
5.8
Voornoemde zorgen hebben ertoe geleid dat de kinderen, na een terugplaatsing bij de moeder, op 24 januari 2024 opnieuw met spoed uit huis zijn geplaatst. Net als de kinderrechter, acht het hof het in het belang van de kinderen dat zij op een stabiele en veilige plek verblijven. In de pleeggezinnen, waar de kinderen momenteel nog steeds verblijven, ervaren de kinderen rust, regelmaat en structuur.
De moeder heeft erop gewezen dat zij goed voor [minderjarige 2] zorgt en dat [minderjarige 2] uithuisgeplaatst is vanwege complicaties met haar bloeddruk. Zij stelt nu goede medicatie te hebben en stabiel te zijn. Uit de stukken is het hof duidelijk geworden dat appellante een liefdevolle moeder is, die zo goed mogelijk voor [minderjarige 2] wil zorgen. Ook duidelijk is echter dat de zorg voor [minderjarige 2] , die vanwege zijn prematuriteit kwetsbaar is, veel vraagt. De moeder doet haar best maar door haar eigen situatie – de onrustige relatie met de vader en haar eigen problematiek – is zij onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige 2] . Daarbij komt dat uit de observaties van Levvel Ambulante Spoedhulp (verder te noemen: Levvel) aanwijzingen bestaan dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige 2] . Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk was en door de kinderrechter op goede gronden is verleend. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
[minderjarige 1]
5.9
Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 17 augustus 2024. Het hof dient ten aanzien van [minderjarige 1] daarom te beoordelen of de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing bij het verlenen van de machtiging aanwezig waren en of deze op dit moment nog steeds aanwezig zijn. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.1
Levvel is begin 2024 betrokken geweest bij het gezin. Levvel heeft in april 2024 geconstateerd dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. De thuissituatie bij de moeder wordt te onveilig geacht om terug te keren. Voor beide kinderen is een verblijf in een passend pleeggezin nodig, aldus Levvel. [minderjarige 1] heeft een pleeggezin nodig waarin intensieve begeleiding kan worden geboden en waar zij langdurig kan verblijven. In het verleden is besloten om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder. Kort daarna is opnieuw een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Na haar uithuisplaatsing heeft [minderjarige 1] de mogelijkheid gekregen zich op veilige wijze te ontwikkelen – in haar eigen tempo – en om kind te zijn. [minderjarige 1] heeft in het gesprek met de oudste raadsheer aangegeven dat zij dit niet nog een keer wil meemaken. Ze zou graag terug naar huis willen, maar wil wel dat ze dan ook thuis kan blijven wonen en niet opnieuw uithuisgeplaatst wordt. In lijn met het advies van Levvel, zal er behandeling gericht op onder meer traumaverwerking ingezet moeten worden voor [minderjarige 1] . De komende periode zal het diagnostische onderzoek van [minderjarige 1] afgerond worden. Hierdoor zal meer zicht komen op haar ontwikkeling en intelligentieniveau. Na het onderzoek kan worden bezien wat [minderjarige 1] nodig heeft en zal een plan van aanpak worden opgesteld door Levvel. Daarnaast is het van belang dat het Video Interactie Begeleiding traject (VIB) wordt voortgezet, zoals geadviseerd door pleegzorg en Levvel. Hierdoor krijgt de moeder inzicht in hetgeen de kinderen van haar nodig hebben en leert zij om dit vervolgens toe te passen in de praktijk.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend en dat deze thans ook nog noodzakelijk is. Een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder is in elk geval op dit moment niet aan de orde. Hetgeen de vader naar voren heeft gebracht over de mogelijkheid om de kinderen te verzorgen in de woning van de moeder, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de ervaringen uit het verleden bestaan in dit opzicht te grote risico’s voor een onveilige en instabiele opvoedsituatie.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 6 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.