ECLI:NL:GHAMS:2024:2488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.339.201/01, 200.339.201/02 en 200.339.201/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht van de echtelijke woning en belangenafweging bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het huurrecht van de echtelijke woning van partijen, de man en de vrouw, in het kader van hun echtscheiding. De rechtbank Amsterdam had eerder in een beschikking van 17 januari 2024 de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de woning aan de vrouw toegewezen, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De man, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging en een voorlopige voorziening voor het gebruik van de woning.

Tijdens de zitting op 1 juli 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man, die al bijna dertig jaar in de woning woont, benadrukte zijn kwetsbare positie en het belang van het behouden van de woning voor zijn werk en mentale welzijn. De vrouw daarentegen, die ook psychische klachten heeft, stelde dat zij recht heeft op de woning om tot rust te komen en dat zij financieel in staat is om de huur te betalen als zij het huurrecht verkrijgt.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de man, gezien zijn kwetsbaarheid en de noodzaak om in de regio te blijven voor zijn werk, meer recht heeft op het huurrecht van de woning dan de vrouw. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man huurder van de woning zal zijn. De verzoeken van de man tot schorsing en voorlopige voorziening zijn niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek van de vrouw om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.339.201/01, 200.339.201/02 en 200.339.201/03
Zaaknummer rechtbank: C/13/741672 / FA RK 23-7304
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident met zaaknummer 200.339.201/02 (schorsing),
verzoeker en verweerder in het incident met zaaknummer 200.339.201/03 (voorlopige voorziening),
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K. Withagen te Amsterdam,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident met zaaknummer 200.339.201/02 (schorsing),
verzoekster en verweerster in het incident met zaaknummer 200.339.201/03 (voorlopige voorziening),
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het huurrecht van de echtelijke woning van partijen en de tenuitvoerlegging hiervan. Ook gaat de zaak over het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning van partijen voor de duur van de echtscheidingsprocedure.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van
17 januari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man is het niet eens met de bestreden beschikking en vindt dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem dient toe te komen, dat de tenuitvoerlegging van de beslissing ten aanzien van het huurrecht geschorst moet worden en dat bij wijze van voorlopige voorziening moet worden bepaald dat de man alleen gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning. De vrouw is het niet eens met de man en vindt dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. Ook wil zij gerechtigd worden tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 20 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.339.201/01) en heeft daarbij verzocht de tenuitvoerlegging van deze beschikking te schorsen (zaaknummer 200.339.201/02). Daarnaast heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 200.339.201/03).
2.2
De vrouw heeft op 12 april 2024 een verweerschrift ingediend, zowel in de bodemzaak (zaaknummer 200.339.201/01) als in de incidenten (zaaknummers 200.339.201/02 en 200.339.201/03).
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de man van 20 juni 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 1 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door M. Majdoubi, tolk in de Arabische taal.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2014 te [plaats] (Marokko) met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in de – in zoverre niet – bestreden beschikking op 17 januari 2024 de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 21 mei 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen wonen in een huurwoning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de echtelijke woning).
3.3
In het kader van een kort geding procedure hebben partijen bij de voorzieningenrechter te [plaats A] op 2 mei 2024 afspraken gemaakt over het gedeeld gebruik van de woning, dit in afwachting van de uitkomst van de procedure bij het hof.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In de procedure bij de rechtbank heeft de man geen verweer gevoerd.
In het hoger beroep (zaaknummer 200.339.201/01)
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij huurder zal zijn van de echtelijke woning.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incident met zaaknummer 200.339.201/02 (schorsing)
4.4
De man verzoekt (zo begrijpt het hof), uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van het huurrecht te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
4.5
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incident met zaaknummer 200.339.201/03 (voorlopige voorziening)
4.6
De man verzoekt (zo begrijpt het hof) bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij voor de duur van de echtscheidingsprocedure bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, met het bevel aan de vrouw die woning te verlaten en haar te verbieden deze verder te betreden.
4.7
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen, en bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij voor de duur van de echtscheidingsprocedure bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met inboedel.

5.De motivering van de beslissing

In het hoger beroep (zaaknummer 200.339.201/01)
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 7:266, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
De standpunten van partijen
5.2
De man wil in de echtelijke woning blijven wonen en voert hiertoe het volgende aan. Hij woont al bijna dertig jaar in de woning en is hieraan zeer gehecht geraakt, evenals aan de buurt. Ook heeft hij altijd alleen de huur betaald en doet hij dit nog steeds. Daarnaast verkeert hij in een kwetsbare positie, omdat hij een WSW-indicatie heeft, laaggeletterd is, een gering sociaal netwerk heeft en moet worden ondersteund door een maatschappelijk werker. Door het gebrek aan een sociaal netwerk kan de man niet bij familie of vrienden terecht voor een alternatieve woonruimte en zal hij bij het voortzetten van het huurrecht door de vrouw op straat komen te staan. Verder is de man gebonden aan de regio [plaats A] , nu hij op fietsafstand van de woning werkt. Bij verlies van de woning bestaat de vrees dat de man zijn werk niet kan behouden en daarmee mentaal en maatschappelijk afglijdt. Het belang van de man bij het verkrijgen van het huurrecht weegt zwaarder dan dat van de vrouw en zij heeft meer mogelijkheden om een andere (tijdelijke en permanente) woonplek te vinden, aldus de man.
5.3
Volgens de vrouw heeft de rechtbank het huurrecht van de echtelijke woning terecht aan haar toegewezen, omdat zij hierbij meer belang heeft dan de man. Zo heeft de vrouw last van psychische klachten en is zij gebaat bij een zelfstandige woonruimte waar zij tot rust kan komen. Daarnaast heeft zij geen familie of vrienden in Nederland waar zij terecht kan en wordt zij dakloos als het huurrecht aan de man wordt toegekend. Ook is verhuizen naar Duitsland, waar de zus van de vrouw woont, geen optie omdat de vrouw haar leven in Nederland heeft opgebouwd. Verder heeft de vrouw onvoldoende financiële middelen om een andere woning te bekostigen. Wel kan zij de huur betalen als zij het huurrecht van de woning verkrijgt. Zij is dan namelijk voornemens weer te gaan werken. Een andere mogelijkheid hiervoor is dat zij bij vertrek van de man uit de woning een bijstandsuitkering kan krijgen en in aanmerking kan komen voor huurtoeslag. De man heeft wel alternatieven om tijdelijk ergens anders te verblijven en een andere woning te vinden, aldus de vrouw.
De beoordeling van het hoger beroep (zaaknummer 200.339.201/01)
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide partijen een groot belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de echtelijke woning. Dit gezien hun kwetsbaarheid en het gebrek aan een sociaal netwerk. Daar komt bij dat het voor beiden moeilijk is om een alternatieve woonruimte te vinden, zowel tijdelijk als permanent. Het verlies van de woning zou dan ook voor beide partijen tot een lastige situatie leiden, omdat het gelet op de krappe woningmarkt in de regio [plaats A] een lange tijd duurt om in aanmerking te komen voor een vervangende woonruimte. Het hof dient echter een beslissing te nemen op de verzoeken van partijen. Het hof komt, na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de man dient toe te komen. Het hof overweegt hiertoe dat de man aantoonbaar kwetsbaarder is dan de vrouw. De man heeft een WSW-indicatie, die indicatie is bedoeld voor personen die vanwege een beperking niet onder normale omstandigheden kunnen werken. De man heeft in zijn dagelijks leven dan ook ondersteuning nodig en hij werkt in een beschermde, op zijn beperkingen afgestemde omgeving. De vrouw heeft op dit moment geen werk en zij heeft ter zitting verklaard weer te gaan werken als zij in de woning kan blijven. Voor haar werk is de vrouw echter niet gebonden aan de regio [plaats A] en zij heeft naar het oordeel van het hof ook de mogelijkheid om in een andere regio dan [plaats A] , werk en een woning te zoeken. Nu het werk van de man zich in [plaats A] bevindt en hij een kwetsbare positie heeft op de arbeidsmarkt, concludeert het hof dat de man meer dan de vrouw gebonden is aan het wonen in [plaats A] . Alhoewel de man bij Woningnet een langere inschrijfduur dan de vrouw heeft opgebouwd, is niet gebleken dat de man hiermee binnen afzienbare termijn in aanmerking komt voor een vervangende woonruimte. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de man een groter belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning dan de vrouw.
In de incidenten (zaaknummers 200.339.201/02 en 200.339.201/03)
5.5
De man heeft tijdens de zitting in hoger beroep zijn schorsingsverzoek en zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Hieruit maakt het hof op dat de man de gronden van dat deel van zijn hoger beroep niet handhaaft, zodat de door hem op dit punt aangevoerde grieven niet meer hoeven te worden onderzocht. De man zal in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het de beslissing ten aanzien van de schorsing en de voorlopige voorziening betreft.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is niet expliciet besproken of de vrouw nog een belang houdt bij een voorlopige voorziening in het geval het hof in de hoofdzaak een beslissing in haar nadeel zal nemen. Gelet op de belangenafweging in de hoofdzaak (zaaknummer 200.339.201/01) en de toezegging van de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat hij de vrouw niet zonder een alternatieve woonruimte op straat zal zetten, acht het hof het belang van de vrouw onvoldoende zwaar wegen om haar nog voor een korte termijn het alleenrecht op de woning toe te wijzen. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om een voorlopige voorziening te treffen af.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het hoger beroep (zaaknummer 200.339.201/01)
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] [plaats A] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] [plaats A] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident met zaaknummer 200.339.201/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek;
in het incident met zaaknummer 200.339.201/03
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
wijst af het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands – Bottema, F. Kleefmann en A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier, en is op
6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter.