ECLI:NL:GHAMS:2024:2461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.330.842/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv. Belangenafweging. Vordering afgewezen.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 13 augustus 2024 een arrest gewezen in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. De appellant, die zonder advocaat procedeert, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis dat haar verplicht om mee te werken aan de vereffening van de nalatenschap van haar vader. De hoofdzaak betreft de weigering van de appellant om medewerking te verlenen aan de vereffening, waarbij een woning in Spanje en een inbrengverplichting van € 200.000,- aan de orde zijn. De voorzieningenrechter had de appellant veroordeeld om haar NIE-nummer door te geven en samen met de andere erfgenamen de woning aan de derde geïntimeerde af te geven. De appellant stelt dat de uitvoering van het vonnis leidt tot misbruik van recht en dat haar belang om de uitspraak in de hoofdzaak af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de andere erfgenamen bij de tenuitvoerlegging.

Het hof overweegt dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De appellant heeft onvoldoende belang aangetoond bij de gevorderde schorsing, aangezien de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde voorziening het belang van de vereffening van de nalatenschap dient. Het hof wijst erop dat de gevolgen van de tenuitvoerlegging, hoewel onomkeerbaar, niet in de weg staan aan de uitvoering van het vonnis. De appellant heeft niet aangetoond dat de omstandigheden zodanig zijn dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de andere erfgenamen bij de uitvoering van het vonnis. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.842/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/730099/KG ZA 23-135
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 augustus 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: voorheen mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam, thans zonder advocaat,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats A] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [plaats B] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonende te [plaats C] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.
Partijen worden hierna ieder bij hun voornaam genoemd.

1.Het verdere procesverloop

Het procesverloop tot dat arrest is vermeld in het arrest van 23 april 2024 in het incident. Daarbij zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de gelegenheid gesteld [geïntimeerde 3] in hun geding op te roepen op de voet van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarop is [geïntimeerde 3] in de procedure verschenen.
Mr. Maliepaard heeft zich onttrokken. Op de daartoe bepaalde roldatum heeft zich geen nieuwe advocaat voor [appellant] gesteld.
Op verzoek van geïntimeerden is een datum voor arrest in het incident bepaald.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het geschil in de hoofdzaak ziet op de vereffening van de nalatenschap van de vader van partijen, meer in het bijzonder op de weigering van [appellant] om daaraan mee te werken. Tot de nalatenschap behoort een woning in Spanje die erflater aan [geïntimeerde 3] heeft gelegateerd tegen inbreng van € 200.000,-. [geïntimeerde 3] heeft aan deze inbrengverplichting voldaan. De door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ingestelde vorderingen in de hoofdzaak strekken tot het bewerkstelligen van medewerking door [appellant] aan de vereffening. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld om i) aan de voormalig belastingadviseur van erflater haar NIE-nummer (Número de Identificación de Extranjero) door te geven en opdracht te geven om namens haar aangifte erfbelasting in Spanje te doen, en ii) tezamen met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] over te gaan tot afgifte van het legaat betreffende de woning in Spanje aan [geïntimeerde 3] . Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat indien [appellant] niet binnen veertien dagen na betekening van het bestreden vonnis aan de veroordeling(en) voldoet, het bestreden vonnis in de plaats treedt van haar medewerking aan de afgifte van het legaat aan [geïntimeerde 3] . Deze veroordeling is zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
[appellant] vordert in het incident op de voet van artikel 351 Rv schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat in hoger beroep is beslist.
2.3.
[appellant] heeft aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd dat uitvoering van het bestreden vonnis leidt tot misbruik van recht en dat haar belang om de uitspraak in de hoofdzaak af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de andere erfgenamen bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Het definitieve en declaratoire karakter van het bestreden vonnis strookt niet met de aard van een voorlopige voorziening. Bovendien beschikt de belastingadviseur die de Spaanse aangifte zou verzorgen over onjuiste dan wel onvolledige informatie, afkomstig van een Spaans notariskantoor, zodat het aannemelijk is dat de omvang van de nalatenschap nog steeds niet is vastgesteld en niet kan worden vastgesteld hoe die moet worden verdeeld. Zolang die onduidelijkheid voortduurt, meent [appellant] niet te kunnen worden gehouden tot medewerking aan de vereffening.
2.4.
[geïntimeerde 1] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.5.
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, geldt op grond van vaste rechtspraak het volgende (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.6.
De door [appellant] ingenomen stellingen in dit incident zijn grotendeels gelijkluidend aan haar stellingen in de hoofdzaak in hoger beroep en richten zich hoofdzakelijk tegen de juistheid van het bestreden vonnis. Op die stellingen kan het hof in het kader van dit incident niet ingaan; op het oordeel in de hoofdzaak kan immers niet worden vooruitgelopen. Voor zover het standpunt van [appellant] dat de veroordeling een definitief en declaratoir karakter heeft dat niet strookt met de aard van een voorlopige voorziening impliceert dat de voorzieningenrechter een ontoelaatbare veroordeling heeft uitgesproken, wat zou kunnen worden gekwalificeerd als een kennelijke misslag, wordt het volgende overwogen. In kort geding kan in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening worden gegeven (art. 254 Rv). Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. Verder vervalt de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg. Uit de argumenten van [appellant] maakt het hof op dat haar belang met name is gelegen in de wens om bij dit incident uitstel te verkrijgen van de veroordelingen waarvan zij in het hoger beroep afstel wil bewerkstelligen. De incidentele vordering is evenwel niet bedoeld als instrument om uitstel van executie te verkrijgen of als verkapt appel.
2.7.
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde voorziening dient het belang van het kunnen afronden van de reeds langlopende vereffening van de nalatenschap, waartoe, in tegenstelling tot hetgeen [appellant] stelt, het doen van aangifte voor de erfbelasting en ook het uitvoering geven aan het legaat behoort, en waaraan [appellant] tot op heden niet wenst mee te werken zolang niet aan de door haar gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het voortdurende uitstel daarvan heeft voor alle erfgenamen en de nalatenschap als geheel zowel financiële als praktische gevolgen, namelijk mogelijk nieuwe boetes en het niet kunnen beschikken over de Spaanse woning die dringend onderhoud nodig heeft.
2.8.
Naar het oordeel van het hof weegt het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande situatie hangende het hoger beroep niet op tegen het hiervoor geschetste belang van directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De omstandigheid dat tenuitvoerlegging handelingen behelst die onomkeerbaar zijn, staat in beginsel niet aan die tenuitvoerlegging in de weg en is op zichzelf onvoldoende voor toewijzing van de gevorderde schorsing. Voorts geldt het belang dat op basis van juiste informatie aangifte wordt gedaan, niet exclusief aan de zijde van [appellant] maar deelt zij dat belang met de overige erfgenamen.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij de door haar gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De incidentele vordering uit hoofde van artikel 351 Rv zal worden afgewezen.
2.10.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.11.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] .
2.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2024 voor memorie van antwoord door geïntimeerden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, A. Sturhoofd en H.A. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024
.