ECLI:NL:GHAMS:2024:2446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.327.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-echtgenoten over verkoop van woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 3 april 2023 een verzoek van de vrouw om de verkoop van de woning te blokkeren, heeft afgewezen. De vrouw, die in Argentinië woont, is in hoger beroep gekomen van deze uitspraak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2022, waarin de man gemachtigd werd om de woning te verkopen. De vrouw stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, terwijl zij van mening is dat het Argentijnse recht van toepassing is. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw geen belang heeft bij haar vordering in hoger beroep, omdat de woning inmiddels aan derden is geleverd op 6 april 2023. Het hof bekrachtigt de bestreden uitspraak en veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de man. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.327.260/01
zaaknummer rechtbank : C/15/337607 / KG ZA 23/116
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 augustus 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , Argentinië,
appellante,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 1 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 3 april 2023, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde (hierna: de bestreden uitspraak).
De volgende stukken maken deel uit van het dossier:
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord;
- het journaalbericht van de zijde van de man van 29 augustus 2023 met producties;
- het journaalbericht van de zijde van de man van 29 augustus 2023 met producties.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden uitspraak zal vernietigen en zal bepalen dat de voorzieningenrechter zich (naar het hof begrijpt: in het hierna genoemde vonnis van 6 december 2022) niet had mogen uitlaten over de verkoop van de woning van partijen aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna: de woning), maar dit had moeten overlaten aan de Argentijnse rechtbank, omdat deze zaak al onder de Argentijnse rechter in behandeling was.
De man heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de vrouw zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, met eventuele nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Partijen zijn in 1998 met elkaar gehuwd in Argentinië.
2.2
Op 20 november 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken door de rechtbank te La Plata, Argentinië.
2.3
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geweest van de woning. Op de woning rustte een hypothecaire geldlening (bestaande uit drie leningen) van totaal € 233.000,-. Aan de hypothecaire geldlening was een levensverzekering bij Interpolis verbonden.
2.4
Na de echtscheiding tussen partijen is de man in de woning blijven wonen. Hij heeft sindsdien alle huwelijkse schulden alleen voldaan.
De vrouw woont sinds 2016 in Argentinië.
2.5
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft bij vonnis van 6 december 2022 op vordering van de man:
- de man gemachtigd ex artikel 3:174 lid l van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het te gelde maken van de woning, in die zin dat dat vonnis binnen vier weken na betekening in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw om alle verkoophandelingen ten aanzien van de woning te verrichten, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het aanstellen van een makelaar door de man, het tekenen van de verkoopopdrachten dan wel de volmacht voor de bank en het tekenen van het (voorlopig) koopcontract en alle andere door de notaris op te stellen akten (waaronder in ieder geval begrepen de leveringsakte) en alle andere voorkomende handelingen die betrekking hebben op de verkoop van de woning (r.o. 5.1);
- voor het geval de verkoopopbrengst van de woning niet toereikend is om de (hierna bedoelde) huwelijkse schulden af te lossen, de man gemachtigd ex artikel 3:174 lid 1 BW tot het te gelde maken van de levensverzekering bij Interpolis (r.o. 5.2);
- bepaald dat van de verkoopopbrengst van de woning (en eventueel de levensverzekering) eerst de huwelijkse schulden bij ABN AMRO Bank en Rabobank moeten worden afgelost en dat, indien de vrouw niet uiterlijk op de dag van de levering van de woning aan een derde haar medewerking hieraan verleent, dat vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw (r.o. 5.3);
- bepaald dat de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de huwelijkse schulden in depot bij de notaris komt te staan, totdat partijen een regeling hebben getroffen of tot er een rechterlijke uitspraak ligt over hoe die opbrengst tussen partijen verdeeld moet worden (r.o. 5.4).
Het vonnis is voor wat betreft voorgaande beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
Van dit vonnis heeft de vrouw op 2 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Deze zaak is bij het hof aanhangig onder nummer 200.321.250/01. In deze zaak wordt heden ook uitspraak gedaan.
2.7
De woning is op 6 april 2023 aan derden geleverd.
3. Beoordeling
3.1
In eerste aanleg heeft de vrouw gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. opdracht zal geven dat de overdracht van de woning op 17 maart 2023 geen doorgang mag vinden daar partijen zich aan het Argentijnse recht dienen te houden;
II. indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat de overdracht van de woning toch dient plaats te vinden, hij de notaris zal opdragen de gelden van de overdracht onder zich te houden en deze op een derdengeldrekening te parkeren;
III. kosten rechtens.
De man heeft verweer gevoerd.
3.2
De voorzieningenrechter heeft bij de bestreden uitspraak de vorderingen van de vrouw afgewezen. Aan deze beslissing heeft de voorzieningenrechter het volgende ten grondslag gelegd. Er ligt een uitspraak van de Nederlandse rechter, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat betekent dat hoewel de vrouw in hoger beroep is gegaan, de man dat vonnis in principe ten uitvoer mag leggen. Er is maar beperkte ruimte in kort geding om de executie van het vonnis tegen te houden. In kort geding kan de tenuitvoerlegging alleen worden geschorst als de man geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om het vonnis ten uitvoer te leggen. Dat kan het geval zijn als er een juridische of feitelijke misslag in het vonnis zit. Maar dat is niet aan de orde, zo heeft ook de advocaat van de vrouw bevestigd. Beoordeeld moet worden of na het vonnis voorgevallen feiten een noodtoestand voor de vrouw opleveren. Hierop heeft haar advocaat een beroep gedaan. In het vonnis van 6 december 2022 zijn de belangen van de vrouw meegewogen en is er geoordeeld over de rechtsmacht. Na dit vonnis heeft de voorzieningenrechter in Argentinië op 29 december 2022 een vonnis uitgesproken en een voorlopige maatregel uitgesproken betreffende de woning. Dit vonnis heeft echter, zoals het er nu voorstaat, geen rechtskracht in Nederland. Verder is de situatie na het kortgedingvonnis van 6 december 2022 niet veranderd. In laatstgenoemd vonnis heeft de rechter al beslist dat de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de huwelijkse schulden, in depot bij de notaris komt te staan, totdat partijen een regeling hebben getroffen of tot er een rechterlijke uitspraak ligt over hoe die opbrengst tussen partijen verdeeld moet worden. Ook de vordering van dit gedeelte van de uitspraak wordt afgewezen. Er is geen reden om daarvan af te wijken op dezelfde gronden als waarop de primaire vordering wordt afgewezen.
3.3
De vrouw komt in hoger beroep op tegen de bestreden uitspraak.
Rechtsmacht, litispendentie en toepasselijk recht
3.4
Het hof is - met de man - van oordeel dat de Nederlandse rechter in de onderhavige procedure rechtsmacht heeft, omdat het gaat om de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis in Nederland.
3.5
Naar het hof begrijpt beoogt de vrouw met de onderhavige procedure dat de executie van het vonnis van 6 december 2022 wordt geschorst.
Volgens de vrouw heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 6 december 2022 ten onrechte geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Zij stelt dat Argentijns recht van toepassing is, omdat partijen in Argentinië zijn gehuwd, het gezin daar de laatste woonplaats heeft gehad en in dat land verschillende procedures, waaronder de echtscheidingsprocedure, aanhangig zijn gemaakt, waardoor het huwelijksvermogensregime van partijen het nauwst is verbonden met Argentinië. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld van dit vonnis. Verder is de voorzieningenrechter eraan voorbijgegaan dat de Argentijnse rechter op 29 december 2022 (het hof leest: 14 december 2022) een voorlopige maatregel ten aanzien van de woning heeft getroffen en dat bij de Argentijnse rechter nog een procedure aanhangig is over de verdeling van de huwelijkse goederen.
De man voert hiertegen verweer.
3.6
Het hof verwijst naar zijn tussen partijen gewezen arrest van heden in de zaak met zaaknummer 200.321.250/01. In dat arrest, dat is gewezen naar aanleiding van het door de vrouw tegen het vonnis van 6 december 2022 ingestelde hoger beroep, heeft het hof, net als de voorzieningenrechter, geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat de omstandigheid dat de vrouw in Argentinië een procedure aanhangig heeft gemaakt, die tot een bij (tussen)vonnis van 14 december 2022 uitsproken voorlopige maatregel heeft geleid, niet tot gevolg heeft dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren. De vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet nader onderbouwd dat in Argentinië (nog) een procedure over de verdeling van het huwelijkse vermogen aanhangig is, zodat dit evenmin voor de Nederlandse rechter aanleiding vormt om zich onbevoegd te verklaren (of te oordelen dat hij anderszins niet over de woning zou mogen beslissen).Verder heeft het hof in het arrest van heden geoordeeld dat het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is.
Verdere beoordeling
3.7
De voorzieningenrechter heeft in 5.1 van het dictum van het vonnis van 6 december 2022 de man gemachtigd ex artikel 3:174 lid l van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het te gelde maken van de woning, in die zin dat dat vonnis binnen vier weken na betekening in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw om alle verkoophandelingen ten aanzien van de woning te verrichten, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het aanstellen van een makelaar door de man, het tekenen van de verkoopopdrachten dan wel de volmacht voor de bank en het tekenen van het (voorlopig) koopcontract en alle andere door de notaris op te stellen akten (waaronder in ieder geval begrepen de leveringsakte) en alle andere voorkomende handelingen die betrekking hebben op de verkoop van de woning. Het hof heeft de vrouw heden in de zaak met zaaknummer 200.321.250/01 niet-ontvankelijk verklaard in zoverre zij appel heeft ingesteld tegen dit onderdeel van het vonnis. Zij heeft immers niet (tijdig) het door haar aangewende rechtsmiddel ingeschreven, zoals artikel 3:301 lid 2 BW vereist. Hierom kan haar hoger beroep in deze zaak (met nummer 200.327.260/01) haar niet baten. Verder is genoegzaam gebleken dat de woning op 6 april 2023 aan derden is geleverd. Bij die stand van zaken heeft de vrouw geen belang bij haar vordering in hoger beroep in de zin van artikel 3:303 BW, zodat deze dient te worden afgewezen. Bij die stand van zaken zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
Proceskosten
3.8
De vrouw heeft door hoger beroep in te stellen de man nodeloos op kosten gejaagd, zodat het hof – anders dan te doen gebruikelijk in familiegerelateerde zaken – een proceskostenveroordeling zal uitspreken, met eventuele nakosten. Het hof ziet geen aanleiding om van het liquidatietarief af te wijken. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man worden begroot op € 343,- aan griffierecht en op € 1.214,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief II).
3.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Het hof, rechtdoende in kort geding:
4.1
bekrachtigt het bestreden vonnis;
4.2
veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man vastgesteld op € 343,- aan griffierecht en op € 1.214,- aan salaris advocaat, met eventuele nakosten;
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, R.M. Troost en M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.