ECLI:NL:GHAMS:2024:2423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.758/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake voorlopige toevertrouwing van minderjarige en gebruiksrecht gezamenlijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij de man in beroep is gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had bepaald dat de minderjarige, geboren in 2014, voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en dat zij gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke huurwoning, met uitsluiting van de man. De man heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en dat hij voorlopig gerechtigd moet worden tot het gebruik van de woning. De vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft de feiten uit het vonnis van de voorzieningenrechter als uitgangspunt genomen en heeft vastgesteld dat de partijen een langdurige affectieve relatie hebben gehad en samen het gezag over de minderjarige uitoefenen. Veilig Thuis is betrokken geraakt bij het gezin vanwege meldingen van huiselijk geweld. Het hof heeft overwogen dat de vrouw beter in staat is om de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de kosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.341.758/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/350374 / KG ZA 24-149
arrest van de meervoudige familiekamer van 27 augustus 2024
in de zaak van
[de man],
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Krommenie, gemeente Zaanstad,
tegen
[de vrouw],
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 24 mei 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) van 8 mei 2024, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en de man als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
De appeldagvaarding bevat de grieven en bijgevoegde producties.
De vrouw heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 augustus 2024 doen bepleiten door hun advocaten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – zal bepalen dat de man voorlopig, bij uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke woning staande en gelegen aan de [A-straat] te [plaats A] en de zich daarin bevindende inboedel, de vrouw zal bevelen om deze woning binnen twee weken na arrest te verlaten en niet meer te betreden en zal bepalen dat de minderjarige [minderjarige] voorlopig aan de man wordt toevertrouwd.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan en tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep.
Op de door de man in de appeldagvaarding gevorderde schorsing van de werking van het bestreden vonnis heeft het hof bij arrest van 16 juli 2024 afwijzend beslist.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.1
Partijen hebben ruim dertig jaar een affectieve relatie gehad, waaruit de nu nog minderjarige [minderjarige] is geboren [in] 2014 te [plaats B] (hierna te noemen: [minderjarige] ). Zij oefenen samen het gezag uit over [minderjarige] .
2.2
Partijen hebben samengewoond in de door hen sinds 18 juni 2018 gezamenlijk gehuurde woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de woning). Na de verbreking van hun affectieve relatie hebben partijen de samenwoning voortgezet.
2.3
Veilig Thuis is sinds 11 april 2024 betrokken geraakt bij het gezin naar aanleiding van meldingen van de politie en de huisarts. Veilig Thuis heeft in de rapportage van 22 mei 2024 geconcludeerd dat het vermoeden van huiselijk geweld in de vorm van verbaal geweld is bevestigd en heeft daarbij veiligheidsvoorwaarden en -afspraken ter bescherming van [minderjarige] opgenomen. Veilig Thuis heeft het gezin overgedragen aan het Jeugdteam om de veiligheid te verbeteren en heeft daarbij geadviseerd om de hulpverlening te richten op het gezamenlijk als ouders vormgeven aan de opvoeding van [minderjarige] en om hulp aan [minderjarige] te verlenen om de thuissituatie te verwerken.

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw voorlopig, bij uitsluiting van de man, gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke woning staande en gelegen aan de [A-straat] te [plaats A] en de zich daarin bevindende inboedel en de man bevolen om deze woning uiterlijk op 19 juli 2024 te verlaten en niet verder te betreden. Verder is bepaald dat de minderjarige [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met twee grieven op.
3.2
De grieven van de man luiden dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen 1) dat de vrouw het best in staat kan worden geacht om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] te dragen en 2) dat de man de indruk zou hebben gewekt nauwelijks voor zichzelf te kunnen zorgen en dus ook niet voor [minderjarige] zou kunnen zorgen.
De man heeft bij de behandeling ter zitting in hoger beroep vooropgesteld dat hij vindt dat de vrouw en hij nog steeds samen in de woning kunnen verblijven. Verder heeft hij gesteld dat hij in het verleden wel degelijk voor [minderjarige] heeft gezorgd en dat hij dat nu ook weer zou kunnen doen. De man heeft gevolg gegeven aan het vonnis door uit de woning te vertrekken. Hij gaat overdag naar de haven waar hij klussen uitvoert. ’s Avonds kan hij daar niet blijven. Hij slaapt niet op een boot, zoals hij tegen [minderjarige] heeft gezegd, maar in zijn auto. De man heeft geen inkomen en geen netwerk, hij kan nergens naar toe. De man is aangewezen op een sociale huurwoning, maar is daarvoor nog lang niet aan de beurt. De advocaat van de man heeft naar voren gebracht dat het Wijkteam ondersteuning biedt aan de man en de situatie van de man heel zorgelijk vindt. De vrouw zou vervangende woonruimte kunnen betrekken, zij is snel aan de beurt voor een woning en zij kan dat volgens de man bekostigen. In ieder geval zou zij (tijdelijk) bij haar moeder kunnen intrekken, aldus de man.
3.3
De vrouw heeft als verweer gevoerd dat de man niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De man heeft grote moeite om zijn leven te organiseren. De man draagt niet bij in de lasten van het huishouden, de activiteiten op school of in de buurt. De vrouw heeft altijd het merendeel van de verzorging van [minderjarige] en het huishouden op zich genomen, zij is actief op school en is overblijfmoeder. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep vermeld dat zij in april jl. is uitgevallen wegens ziekte en dat haar contract als taxichauffeur in het bijzonder vervoer daardoor niet is verlengd. Zij heeft nu uitsluitend een Ziektewetuitkering, haar inkomen is onder het sociaal minimumniveau. Ook zij is aangewezen op een sociale huurwoning. Zij reageert op woningaanbiedingen om zodoende meer punten te vergaren, maar is nog lang niet aan de beurt voor een andere woning. Zij heeft geen mogelijkheid om elders te verblijven, intrekken bij haar moeder is om meerdere redenen geen optie. Op aansporing van Veilig Thuis heeft de vrouw een paar dagen bij familie verbleven, maar dat was een noodoplossing van heel korte duur. Het belang van [minderjarige] moet voorop staan, hij is gebaat bij verblijf in zijn eigen omgeving. Er moet voor [minderjarige] rust gecreëerd worden, hij heeft een veilig huis nodig waar geen ruzies zijn en hij moet contact hebben met zijn vader. [minderjarige] gaat drie keer per week naar de man toe, de afspraken daarover zijn via de hulpverlening geregeld. Het Jeugdteam is betrokken en [minderjarige] gaat hulp krijgen van Levvel. De vrouw heeft voor zichzelf hulp van een psycholoog en van een maatschappelijk werkster van de Blijfgroep. De woning staat vol met spullen van de man en het Jeugdteam vindt dat die moeten worden opgeruimd om een veilige leefomgeving voor [minderjarige] te creëren. De man werkt daaraan volgens de vrouw onvoldoende mee. Samen in de woning verblijven is niet mogelijk. Er ontstaat meteen wrijving en de man komt afspraken niet na, aldus de vrouw.
3.4
Het hof stelt voorop dat zowel de man als de vrouw groot belang hebben bij het hebben van woonruimte. Van beide partijen is aannemelijk dat zij niet eenvoudig andere woonruimte zullen kunnen betrekken; zij zijn beiden aangewezen op woonruimte in de sociale huursector, waarvoor de wachttijden aanzienlijk zijn. Het hof acht het, anders dan de man, niet voor de hand liggen dat de vrouw wel op korte termijn aan de beurt zal zijn voor een andere woning. Hoewel de vrouw haar best doet om meer woonpunten op te bouwen door zoveel mogelijk te reageren op het woningaanbod, heeft ook zij sinds de acceptatie van de huidige huurwoning in 2018 nog een te korte inschrijvingsduur om nu voor toewijzing van een passende woning in aanmerking te komen. Het is dus niet aannemelijk dat de vrouw op korte termijn andere woonruimte vindt en evenmin dat de man snel zal slagen in het vinden van een oplossing.
Over de door de man voorgestelde oplossing dat partijen beiden weer in de woning zouden kunnen verblijven, overweegt het hof dat uit het rapport van Veilig Thuis van 22 mei 2024 volgt dat er tijdens de samenwoning van partijen dagelijks ruzies waren. [minderjarige] ondervindt van die spanningsvolle thuissituatie schadelijke gevolgen. Dat de situatie tussen partijen inmiddels zodanig is verbeterd dat het delen van de woning weer mogelijk zou zijn, heeft de man niet aannemelijk gemaakt. De spanningen tussen partijen zijn nog steeds aanwezig, zoals op de zitting ook voor het hof waarneembaar was, terwijl de man – onweersproken – heeft gesteld dat in het kader van de omgang bij de overdracht van [minderjarige] rechtstreeks contact tussen de man en de vrouw wordt vermeden. Onder deze omstandigheden is het delen van de woning niet mogelijk. Het gebruiksrecht van de woning zal dus aan één van partijen met uitsluiting van de ander moeten toekomen.
3.5
In de beoordeling van de vraag aan wie van partijen voorlopig het gebruiksrecht van de woning moet worden toegekend, staat centraal dat [minderjarige] moet kunnen blijven wonen in zijn vertrouwde omgeving, die voor hem zo rustig mogelijk moet zijn. Hieruit volgt dat de bepaling van het voorlopige gebruiksrecht van de woning in hoge mate afhangt van de vraag wie de dagelijkse zorg voor [minderjarige] het beste op zich kan nemen. Daartoe overweegt het hof dat weliswaar aannemelijk is dat de man in het verleden meer zorgtaken voor [minderjarige] heeft vervuld dan wellicht in eerste aanleg is geoordeeld, maar dat de man het hof niet ervan heeft kunnen overtuigen dat hij de voornaamste zorg kan dragen voor [minderjarige] . De vrouw is daartoe beter in staat. Zij heeft in het verleden het grootste deel van de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich genomen, waaronder ook de contacten met school en dergelijke, zij heeft het huishouden en de financiële zaken voor het gezin geregeld en doet dit ook nu. Zij handelt in het belang van [minderjarige] door de voor hem ter verwerking van de spanningen in de thuissituatie noodzakelijke hulp te regelen en door zijn leefomgeving op orde te brengen, alles zoals het Jeugdteam heeft geadviseerd. Dat de man tot vervulling van al die taken in staat zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Het hof zal daarom het bestreden vonnis bekrachtigen ten aanzien van de voorlopige toevertrouwing van [minderjarige] aan de vrouw.
3.6
Zoals hiervoor is overwogen, is het belangrijk dat [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving moet kunnen blijven. Omdat [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en het niet in zijn belang is dat hij, indien al mogelijk, met de vrouw tijdelijk elders verblijft, zal de vrouw dus voorlopig in de woning moeten kunnen blijven, met uitsluiting van de man. Dit betekent dat het besteden vonnis ook op het punt van het voorlopig gebruiksrecht van de woning zal worden bekrachtigd.
3.7
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten in incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Miedema, A.R. Sturhoofd en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.