Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
4.De feiten
5.De omvang van het geschil
primair: te bepalen dat de Audi A3 tot het privévermogen van de vrouw - en niet tot de ontbonden gemeenschap - behoort;
primair: te bepalen dat de man de volgende sieraden aan de vrouw dient af te geven dan wel de daarmee corresponderende waarde ten tijde van de verdeling in geld (euro’s):
6.De motivering van de beslissing
grief 2 van de vrouw) heeft de rechtbank ten onrechte niet de inboedelgoederen die partijen bij Hartog Wonen hebben aangeschaft in de verdeling betrokken. Partijen hebben voor € 5.339,- meubels aangeschaft. Zij verwijst naar productie 2. De goederen zijn tijdens het huwelijk geleverd en daarmee in de beperkte gemeenschap gevallen. De goederen zijn in bezit van de man. De vrouw is van mening dat de waarde van de goederen € 3.000,- is. De goederen dienen aan de man toegedeeld te worden onder vergoeding van € 1.500,- aan de vrouw binnen twee weken na de beschikking.
grief 3 van de vrouw) heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Audi A3 in de beperkte gemeenschap is gevallen. De man heeft haar de auto geschonken als verjaardagscadeau. Zij verwijst naar de door haar in eerste aanleg overgelegde opdrachtbevestiging, factuur en facebookbericht. In hoger beroep legt zij een vertaald WhatsAppgesprek tussen partijen en een e-mailbericht van een collega van de vrouw van 5 maart 2021 over, waaruit blijkt dat de vrouw de auto heeft gekregen. De auto valt dus niet in de gemeenschap. Mocht het hof van oordeel zijn dat de auto wel in de gemeenschap valt, is de vrouw van mening dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de auto op € 15.000,- heeft geschat. De vrouw heeft in eerste aanleg (als productie 20) een taxatie van 17 mei 2022 overgelegd waar een waarde uit blijkt van € 10.500,-. De vrouw verzoekt (subsidiair) om van die waarde uit te gaan. De vrouw is van mening dat voor de waarde van de datum van verdeling, in de regel de datum van de beschikking van de rechtbank, moet worden uitgegaan.
grief 3 van de man).
grief 4 van de vrouw) heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de gouden sieraden tot de beperkte gemeenschap behoren en bij helfte moeten worden verdeeld. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat de sieraden en muntstukken in het bezit van de vrouw zijn en de verdeling hiervan conform het verzoek van de man vastgesteld.
beidepartijen hieraan toen de voorkeur gaven. De man heeft zich in dit geding van de aanvang af op het standpunt gesteld dat iedere logica voor deze keuze ontbreekt. Daarbij heeft hij er onweersproken op gewezen dat niet lang tevoren in de woning van de man (de latere echtelijke woning) was ingebroken (zie de aangifte bij de politie van de man van 30 juli 2019, productie 13 van de man in eerste aanleg). Hierom is niet aanstonds waarschijnlijk dat de man er de voorkeur aan zou hebben gegeven de overige sieraden en muntstukken niet langer in een kluis van de Nederlandse Kluis te bewaren. Dat de man op 18 maart 2020 in de echtelijke woning een eigen kluis had, heeft de vrouw, tegenover de betwisting van de man, evenmin onderbouwd. Hierom houdt het hof het ervoor dat de overige sieraden en muntstukken nog in het bezit van de vrouw zijn.
grief 2) betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om het spaargeld bij helfte te verdelen heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte overwogen dat de man onvoldoende heeft gesteld dat de vrouw tijdens het huwelijk spaargeld heeft opgebouwd. De man heeft zijn stelling met verschillende bewijsstukken onderbouwd. De man is van mening dat het spaarsaldo alsnog bij helfte moet worden verdeeld.
7.De beslissing
1 oktober 2024schriftelijk uitlaten zoals in r.o.
29 oktober 2024;