ECLI:NL:GHAMS:2024:2399

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.333.476/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen bij ruime levensstandaard

In deze zaak gaat het om de bijdrage die de vader moet betalen voor de vijf kinderen van partijen. De rechtbank Noord-Holland had op 13 juli 2023 bepaald dat de vader € 1.000,- per maand moest betalen, maar de moeder vond dit bedrag te laag gezien de hoge levensstandaard die de kinderen gewend waren. De moeder is op 13 oktober 2023 in hoger beroep gekomen. Het hof heeft op 3 september 2024 geoordeeld dat de vader een hogere bijdrage moet betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 1.500,- per kind per maand bedraagt, en dat de vader in staat is om deze bijdrage te betalen. De vader had onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het hof de kosten van de kinderen heeft moeten schatten. De uiteindelijke beslissing is dat de vader per kind per maand € 1.125,- voor de kinderen [kind 1], [kind 2], [kind 4] en [kind 5] moet betalen, en € 1.325,- voor [kind 3]. De bijdrage gaat in met terugwerkende kracht vanaf 15 november 2021. De moeder had ook verzocht om de vader te verplichten zijn volledige jaarstukken over te leggen, maar dit verzoek is afgewezen omdat de moeder haar belang daarbij onvoldoende heeft onderbouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.476/01
zaaknummer rechtbank: C/15/314829 / FA RK 21-1632
beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2024inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt te Putten,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de bijdrage die de vader aan de moeder moet betalen voor de vijf kinderen van partijen.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), heeft op 13 juli 2023 beslist dat de vader een bijdrage van € 1.000,- per maand moet voldoen. De moeder stelt dat deze bijdrage te laag is, vooral omdat de behoefte van de kinderen hoger is, onder andere omdat zij een hoge levensstandaard gewend waren tijdens de relatie van partijen. Als horecaondernemer heeft de vader volgens haar ruimschoots voldoende draagkracht om een hogere bijdrage te betalen. De vader vindt dat de beslissing van de rechtbank ongewijzigd moet blijven.
Het hof beslist dat de vader een hogere bijdrage moet betalen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 juli 2023.
2.2
De vader heeft op 7 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 30 mei 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 mei 2024 met bijlagen en een aanvullend verzoek;
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 juni 2024 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot eind 2020 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren [in] 2008,
- [kind 2] , geboren [in] 2009,
- [kind 3] , geboren [in] 2010,
- [kind 4] , geboren [in] 2010 en
- [kind 5] , geboren [in] 2019 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De kinderen wonen bij de moeder.
Tot het gezin van partijen behoorde ook [kind 6] (hierna: [kind 6] ), de [in] 1997 geboren dochter van de moeder uit een eerdere relatie.
3.3
Bij mondelinge uitspraak van 15 november 2021 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] inhoudende dat zij eenmaal per twee weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven en een omgangsregeling tussen de vader en [kind 4] , [kind 3] en [kind 5] inhoudende dat zij eenmaal per twee weken van zondag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven.
De beslissingen ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de kinderalimentatie zijn toen aangehouden.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 16 december 2022 zijn partijen gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De beslissing over de kinderalimentatie is toen opnieuw aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van in totaal € 1.000,- per maand.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de moeder om de bijdrage te bepalen op € 500,- per kind per maand.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de beschikking waarvan beroep:
- primair de bijdrage te bepalen op € 1.713,- per kind per maand met ingang van 15 november 2021, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten;
- subsidiair de bijdrage te bepalen op € 1.083,- per kind per maand voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 4] en op € 1.384,- per kind per maand voor [kind 3] en [kind 5] , met ingang van 15 november 2021, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten;
- meer subsidiair de bijdrage te bepalen op € 287,- per kind per maand voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 4] en op € 369,- per kind per maand voor [kind 3] en [kind 5] , met ingang van 15 november 2021, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten.
De moeder heeft haar verzoek aangevuld in die zin dat zij verzoekt de vader te veroordelen om zijn volledige jaarstukken over te leggen, inclusief die van de deelnemingen.
4.3
De vader verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft met haar grieven de behoefte van de kinderen, de draagkracht van partijen en de ingangsdatum van de bijdrage aan de orde gesteld. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Behoefte van de kinderen
Standpunt van de moeder
5.2
Partijen zijn eind 2020 uit elkaar gegaan. Voor het bepalen van de behoefte van de kinderen is de welstand die zij dat jaar gewend waren leidend. Het gezin leefde van het inkomen van de vader, die meerdere horecazaken in [plaats B] heeft.
De moeder beschikt niet of nauwelijks over inkomensgegevens van de vader, maar zij wijst erop dat uit de openbare gegevens van zijn holding een eigen vermogen blijkt van € 2,5 miljoen. Het gezin woonde in een dure villa en hun levenstandaard was ruim. De moeder heeft voorgerekend dat de behoefte van de kinderen € 1.885,- per maand bedraagt wanneer wordt aangeknoopt bij het maximale netto besteedbaar inkomen (NBI) in de Tabellen Kosten van Kinderen van 2020 (na indexering in 2023 € 2.046,- per maand). Van dit bedrag moet in ieder geval worden uitgegaan volgens de moeder, maar zij stelt dat daarboven ook de kosten voor onder andere tutorlessen en een au pair moeten worden gerekend alsook de bovengemiddelde kosten voor wonen, voeding, kleding en vakanties. Die extra kosten doen de werkelijke behoefte uitkomen op € 12.070,- per maand. Omdat de moeder geen stukken heeft meegenomen bij haar vertrek uit de villa, baseert zij haar kostenraming vooral op een door de vader aan haar gestuurd appbericht waarin hij al zijn maandlasten op een rij heeft gezet.
De moeder stelt primair dat de behoefte van de kinderen € 12.070,- per maand bedraagt, subsidiair € 6.713,- per maand (wanneer geen rekening wordt gehouden met de extra woonlasten van de inmiddels verkochte villa) en meer subsidiair € 2.046,- per maand op grond van de Tabellen Kosten van kinderen.
Standpunt van de vader
5.3
De vader stelt dat de kosten van de kinderen op grond van de Tabellen € 2.173,- per maand bedragen. Voor zijn inkomen verwijst de vader naar zijn jaarstukken, belastingaangiften en -aanslagen. Het klopt dat de kosten van partijen hoger lagen dan het door de vader gestelde inkomen; vooral vanwege de hoge woonlasten van de villa leefden zij volgens de vader boven hun stand. De vader moet de lening aflossen die hij bij zijn holding is aangegaan ten behoeve van de villa, welke villa inmiddels is verkocht. Zowel hij als de moeder woont nu in een goedkopere (huur)woning. Voordat partijen in 2017 in de villa gingen wonen, woonden zij ook in een bescheidener huis.
De vader betwist de kostenraming die de moeder heeft opgesteld. Zo waren de tutorlessen van de kinderen tijdelijk en waren de hoge vakantiekosten van 2020 een uitschieter, omdat partijen met een vakantie naar Dubai hun relatie hadden proberen te lijmen. De moeder hanteert verder een onjuiste rekenwijze aangezien het gezin niet uit zeven maar uit negen personen bestond: ook [kind 6] en de moeder van de moeder maakten deel uit van het gezin (de kosten van boodschappen en vakanties waren dus ook mede ten behoeve van hen). De moeder van de moeder betaalde aan de vader een bijdrage voor kost en inwoning van € 600,- per maand. Van deze bijdrage betaalde de vader de schoonmaakster die de moeder in haar overzicht als au pair heeft opgevoerd. De moeder en haar moeder waren echter fulltime beschikbaar voor de kinderen.
De vader stelt dan ook dat voor de kosten van de kinderen het tabelbedrag voldoet en dat geen extra kosten moeten worden meegenomen.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. De vader is horecaondernemer in [plaats B] . Hij heeft een holding, genaamd [X] B.V. Uit de jaarstukken van de holding van 2019 blijkt een winst uit onderneming in 2018 en 2019 van € 470.122,- en € 332.513,-. In 2020 was er een verlies van € 139.890,-, in 2021 een winst van € 361.065,-, in 2022 een winst van € 458.341,- en in 2023 een winst van € 55.460,-.
Het inkomen van de vader als directeur bedroeg in 2020 gezien de belastingaangifte in totaal € 36.317,-.
De vader heeft daarnaast samen met zijn zus een pizzeria in de vorm van een vof (50/50), genaamd [Y] . De vader heeft – onweersproken – gesteld dat hij € 4.000,- per maand onttrekt aan de vof.
De moeder had tijdens de relatie geen inkomen uit arbeid.
5.5
Het hof acht zich niet in staat om de behoefte van de kinderen te berekenen aan de hand van de inkomensgegevens van de vader. Weliswaar heeft de vader jaarstukken, aangiften, jaaropgaven en loonstroken in het geding gebracht, maar die lijken geen volledig beeld te geven van de financiële situatie van de vader. Zo is niet zonder meer duidelijk hoe partijen een villa van € 2,5 miljoen en meerdere dure auto’s konden bekostigen uit het inkomen van de vader uit de holding en de vof. De vader voert aan dat hij meer uitgaf dan er binnenkwam en dat hij de villa heeft gefinancierd met een lening van de holding. Het had op zijn weg gelegen daarover meer inzicht te verschaffen, net zoals hij dat ook had moeten doen ten aanzien van zijn vermogen. De vader heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn vermogen blijkt. Hij heeft onroerend goed in bezit dat hij verhuurt, maar hij heeft geen exploitatieoverzichten in het geding gebracht. Gezien alleen al de woonlasten van de villa van € 7.500,- per maand, heeft het er de schijn van dat de vader in elk geval over meer (inkomens)bronnen beschikt dan zijn directeurssalaris en de onttrekking uit de vof. Ook de – onweersproken –verklaring van de moeder dat partijen steeds aanzienlijke sommen contant geld in huis hadden, draagt bij aan dit beeld.
5.6
Nu de stukken te weinig aanknopingspunten bieden om het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen vast te stellen, zal het hof de kosten van de kinderen schatten. Hoewel de vader stelt dat aan het appbericht met het overzicht van zijn lasten niet te veel waarde moet worden gehecht, leidt het hof eruit af dat partijen op ruime voet leefden. In het appbericht geeft de vader een opsomming aan de moeder van zijn lasten, waaronder de lasten van de villa van € 7.500,- per maand, € 8.000,- aan kleding, € 30.000,- aan vakanties en € 3.000,- aan auto’s. De moeder heeft verklaard dat partijen een Audi Q7, een Porsche en een Range Rover in bezit hadden. Volgens de vader reed hij in tweedehands auto’s en beschikte het gezin steeds over twee auto’s. Gezien de automerken alsook de bedragen die de vader ter zitting heeft genoemd (zoals een bedrag van € 45.000,- voor de Audi Q7) is duidelijk dat partijen bovengemiddelde uitgaven aan auto’s hadden.
Dat geldt ook voor hun kleding. De moeder heeft ter onderbouwing van de kosten voor kleding een kassabon uit oktober 2020 van kinderkledingwinkel ’t Schooltje overgelegd met een totale uitgave van € 3.756,07. Zij betoogt dat zij daar drie à vier keer per jaar winkelde voor kleding van de kinderen, de vader stelt dat het slechts eenmaal per jaar was. Ook als partijen één keer per jaar kleding kochten bij ‘t Schooltje blijkt daaruit naar het oordeel van het hof voldoende dat zij een ruime levensstandaard hanteerden; ’t Schooltje is een dure winkel die merkkleding verkoopt. Bovendien heeft de vader zelf in zijn appbericht opgenomen dat maandelijks een groot bedrag aan kleding werd uitgegeven. Dat één keer per jaar bij ‘t Schooltje werd gewinkeld, laat onverlet dat ook bij andere winkels dan ‘t Schooltje kleding voor de kinderen werd gekocht.
De ruime levensstandaard volgt eveneens uit de aanwezigheid van een schoonmaakster dan wel au pair in het gezin. Nu partijen verschillende verklaringen geven over haar werkzaamheden is niet precies duidelijk of zij op de kinderen paste en/of schoonmaakte, maar feit is dat partijen iemand in dienst hadden die voor hen werkte (en die hen volgens de moeder vergezelde op vakanties). Ook de uitgaven aan vakanties en uitjes waren niet onaanzienlijk.
De vader heeft weliswaar onweersproken gesteld dat partijen hun vakanties deels bij zijn familie in Egypte doorbrachten en dat zij dan reis- noch verblijfkosten hadden, maar hij heeft op zijn beurt niet betwist dat partijen daarnaast ook nog andere vakanties en uitjes hadden. Zo heeft de moeder een factuur in het geding gebracht waaruit kosten van een weekend in een hotel in Noordwijk aan Zee blijken van € 2.336,- exclusief kosten van lunch en heeft zij bonnen overgelegd waaruit kosten van wintersport blijken en een vakantie naar Dhubai. Daarmee heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat partijen jaarlijks € 30.000,- aan vakanties uitgaven, maar wel is aannemelijk geworden dat partijen met de kinderen regelmatig op vakantie gingen en dan ruim geld uitgaven.
Alles tezamen genomen acht het hof het redelijk om van een behoefte van € 1.500,- per kind per maand uit te gaan. Aannemelijk is dat partijen ruimschoots meer te besteden hadden dan het maximumbedrag uit de Tabellen Kosten Kinderen. Het mag zo zijn dat er tegenover inkomsten ook leningen stonden, maar feit is dat partijen en de kinderen gewend waren aan een levensstandaard zoals hierboven omschreven.
Draagkracht van de vader
5.7
De moeder schat het NBI van de vader op € 20.000,- per maand, gebaseerd op – onder andere – het eigen vermogen van de holding en de hoge uitgaven van de vader.
De vader stelt dat ter bepaling van zijn draagkracht moet worden uitgegaan van de inkomsten zoals die uit de door hem overgelegde stukken blijken. Hij licht verder toe dat de coronacrisis nog steeds negatieve gevolgen heeft voor de horecasector en dat het toerisme is afgenomen, ook als gevolg van gemeentemaatregelen. De vader verwijst naar een brief van zijn boekhouder waarin deze schrijft over het negatieve resultaat in 2023. In 2024 hoopt de vader quitte te spelen.
In [Y] is in 2023 tweemaal een brand uitgebroken en het is onzeker of de pizzeria in 2024 zal heropenen. In de tussentijd zijn er inkomsten uit afhaal, maar die leveren geen winst op.
5.8
Het hof heeft hierboven bij de bepaling van de behoefte van de kinderen overwogen dat de vader onvoldoende gegevens in het geding heeft gebracht en onvoldoende toelichting heeft gegeven om zijn precieze inkomen te bepalen. Dat maakt dat ook de draagkracht van de vader niet exact kan worden berekend, alleen al niet omdat niet duidelijk is wat de omvang van het vermogen van de vader is en welke inkomsten hij daaruit haalt. Daarbij komt dat de jaarstukken van zijn holding vragen oproepen, zoals over de management fee die vanaf 2023 voor het eerst aan de vader van de vader werd uitgekeerd (ad € 188.156,-) en die de winst drukt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij de fee aan zijn vader uitkeert voor verrichte werkzaamheden in de holding, maar die verklaring acht het hof niet afdoende. Verdere gegevens daarover ontbreken.
Aannemelijk is dat de vader meer inkomen heeft dan wel kan hebben dan zijn DGA-loon en de onttrekking uit de vof. Nu de vader daarover geen volledige openheid heeft betracht, zal het hof met toepassing van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daaraan de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen. Het hof acht de vader in staat om in de volledige behoefte van de kinderen van € 1.500,- per kind per maand te voorzien. Niet in geschil is dat de moeder een beschikbare draagkracht heeft van € 633,- per maand, gebaseerd op haar WIA-uitkering en kindgebonden budget. Het hof acht een verdeling waarbij de vader € 1.400,- per kind per maand bijdraagt en de moeder € 100,- per kind per maand redelijk.
Zorgkorting
5.9
De moeder heeft in haar berekeningen een zorgkorting van 25% in aanmerking genomen voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] en van 5% voor [kind 4] en [kind 5] . De vader heeft verzocht alleen voor [kind 3] een korting van 5% in aanmerking te nemen en van 25% voor de overige vier kinderen.
5.1
Het hof constateert dat de rechtbank een zorgregeling voor [kind 1] en [kind 2] heeft bepaald van een weekend per twee weken (van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur) en voor [kind 4] , [kind 3] en [kind 5] een zorgregeling van een zondag per twee weken (van 11.00 uur tot 17.00 uur). Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat [kind 1] sinds november 2023 niet bij de vader is geweest, dat [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] een weekend per twee weken bij de vader zijn (plus vakanties) en dat [kind 3] een zondag per twee weken bij de vader is.
Gezien de huidige omvang van de zorgregeling met de kinderen zal het hof, overeenkomstig het verzoek van de vader, een zorgkorting van 5% (€ 75,-) in aanmerking nemen voor [kind 3] en van 25% (€ 375,- per kind) voor de andere vier kinderen. Gesteld noch gebleken is dat [kind 1] blijvend niet meer naar de vader gaat.
5.11
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de vader aan de moeder dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de onderhoudsplichtigen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dat leidt ertoe dat de vader een bijdrage dient te betalen voor [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] van € 1.125,- per kind per maand en voor [kind 3] van € 1.325,- per maand.
Ingangsdatum
5.12
De moeder heeft verzocht de bijdrage te wijzigen met ingang van 15 november 2021 per welke datum zij haar zelfstandig verzoek heeft ingediend. Nu de vader op dit punt geen verweer heeft gevoerd, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
Overleggen volledige jaarstukken
5.13
Voor zover de moeder haar verzoek handhaaft om te bepalen dat de vader zijn volledige jaarstukken in het geding moet brengen, overweegt het hof dat zij haar belang daarbij onvoldoende heeft onderbouwd, nog daargelaten dat de vader reeds zijn volledige jaarstukken heeft overgelegd.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] :
- met ingang van 15 november 2021 op € 1.125,- (EENDUIZEND EENHONDERD VIJFENTWINTIG EURO) per kind per maand en na indexering,
- met ingang van 1 januari 2022 op € 1.146,- (EENDUIZEND EENHONDERD ZESENVEERTIG EURO) per kind per maand,
- met ingang van 1 januari 2023 op € 1.185,- (EENDUIZEND EENHONDERD VIJFENTACHTIG EURO) per kind per maand en
- met ingang van 1 januari 2024 op € 1.259,- (EENDUIZEND TWEEHONDERD NEGENENVIJFTIG EURO) per kind per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] :
- met ingang van 15 november 2021 op € 1.325,- (EENDUIZEND DRIEHONDERD VIJFENTWINTIG EURO) per maand en na indexering
- met ingang van 1 januari 2022 op € 1.350,- (EENDUIZEND DRIEHONDERD VIJFTIG EURO) per maand,
- met ingang van 1 januari 2023 op € 1.396,- (EENDUIZEND DRIEHONDERD ZESENNEGENTIG EURO) per maand en
- met ingang van 1 januari 2024 op € 1.483,- (EENDUIZEND VIERHONDERD DRIEËNTACHTIG EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. A.V.T de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 3 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.