ECLI:NL:GHAMS:2024:2398

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.333.939/01 en 200.335.430/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieplicht en onderzoek naar de situatie van minderjarigen in een echtscheidingskwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2023. De moeder verzoekt om een breed onderzoek naar de situatie van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en om de vader te verplichten haar regelmatig te informeren over de kinderen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en toestemming verleend aan de vader om kindbehartigers in te schakelen. De moeder is het niet eens met deze afwijzing en wil dat er een deskundige wordt benoemd en dat de vader een informatieplicht krijgt opgelegd, met een dwangsom bij niet-naleving.

Het hof oordeelt dat er geen aanvullend onderzoek nodig is, maar dat de vader de moeder wel moet informeren over de kinderen, met een frequentie van eenmaal per twee weken. De moeder had ook verzocht om een dwangsom te verbinden aan deze informatieplicht, maar het hof wijst dit verzoek af, omdat de vader al bereid is om informatie te delen. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de ondertoezichtstelling van de kinderen, maar de beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, waarbij de informatieplicht van de vader wordt vastgesteld. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer op 3 september 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.333.939/01 en 200.335.430/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/736643 / JE RK 23-447; C/13/735022 / FA RK 23-3815 en C/13/735023 / FA RK 23-3816 (JK-WvL)
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. van Egmond te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. Weenink te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] , locatie [plaats A] (hierna te noemen: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over een onderzoek naar de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de informatieverplichting voor de vader.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft op 27 juli 2023 het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te verlenen voor het opnieuw inschakelen van twee kindbehartigers voor de kinderen toegewezen en de zelfstandige tegenverzoeken van de moeder afgewezen. De moeder had onder andere verzocht om een deskundige te benoemen op het gebied van contactverlies en om de vader te verplichten regelmatig informatie over de kinderen aan de moeder te geven op straffe van een dwangsom.
De moeder is het niet eens met de afwijzing van haar zelfstandige verzoeken en wil dat er een breed onderzoek door een externe deskundige of de raad uitgevoerd wordt. Daarnaast wil zij nog steeds dat aan de vader een informatieplicht opgelegd wordt op straffe van een dwangsom. De vader is het eens met de beschikking van de rechtbank.
Het hof beslist dat er geen onderzoek zal worden gedaan, maar bepaalt wel dat de vader de moeder eenmaal in de twee weken moet informeren over de kinderen. Het hof vindt het niet nodig om een dwangsom aan de informatieplicht te verbinden.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2023 met zaaknummer C/13/736643 / JE RK 23-447 en van de beschikking van de rechtbank Amsterdam met zaaknummers C/13/735022 / FA RK 23-3815 en C/13/735023 / FA RK 23-3816. Deze laatste beschikking zal het hof hierna ook noemen: de bestreden beschikking.
2.2
Naar aanleiding van een verzoek van het hof heeft mr. Van Egmond bij brief van 22 december 2023 een schriftelijke toelichting gegeven op het beroepschrift.
2.3
De vader heeft op 15 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 30 mei 2024 met bijlagen.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Tijdens de zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven.
2.6
De zitting heeft op 12 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd met daaraan gehecht een onderzoeksvoorstel en curriculum vitae van dr. [A] van [plaats] .
2.7
Na de zitting heeft het hof op 12 juni 2024, zoals ter zitting afgesproken, van de raad een document met daarbij gedetailleerd kader voor een informatieregeling ontvangen. Het hof heeft vervolgens op 26 juni 2024 de reacties van de ouders op dit document ontvangen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2010 te [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
3.2
De ouders hebben vanaf april 2008 tot januari 2014 een relatie met elkaar gehad. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
De kinderen wonen bij de vader. Er geldt een eerder door de rechtbank bepaalde zorgregeling. Eind 2021/begin 2022 zijn er spanningen ontstaan rondom het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder en sinds begin 2023 ook tussen [minderjarige 2] en de moeder. Tijdens een kort geding in februari 2022 hebben de ouders na overleg en op voordracht van de raad afgesproken dat de kindbehartiger [B] voor [minderjarige 1] wordt aangesteld en de kindbehartiger [C] voor [minderjarige 2] . Sinds halverwege mei 2022 wordt [minderjarige 1] tevens begeleid door kindertherapeute [D] . Later heeft [minderjarige 2] ook begeleiding van [D] gekregen.
[B] heeft de raad verzocht om onderzoek in te stellen en heeft op 13 maart 2023 over beide kinderen een zorgmelding gedaan bij de raad. In februari 2023 heeft [C] met ingang van maart 2023 de ondersteuning van [minderjarige 2] overgedragen aan [B] . Op 25 mei 2023 heeft de moeder haar toestemming voor de hulpverlening door [B] en [D] ingetrokken.
3.4
Bij de hiervoor genoemde – in zoverre niet bestreden – beschikking van de rechtbank van 27 juli 2023 met zaaknummers C/13/735022 / FA RK 23-3815 en C/13/735023 / FA RK 23-3816 is vervangende toestemming verleend aan de vader voor het opnieuw inschakelen van [B] en [D] als hulpverleners van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij is de moeder gelast tot het verlenen van volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan deze hulpverlening.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de kinderen bij (afzonderlijke) beschikking van 27 juli 2023 met zaaknummer C/13/736643 / JE RK 23-447 op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 juli 2023 tot 27 juli 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de zelfstandige (tegen)verzoeken van de moeder afgewezen. De moeder had verzocht om een deskundige te benoemen op het gebied van contactverlies, bijvoorbeeld mevrouw drs. [E] , en om een informatieplicht aan de vader op te leggen op straffe van een dwangsom.
4.2
De moeder verzoekt, na wijziging van haar verzoek, de bestreden beschikking te vernietigen op het onderdeel waarbij het ‘meer of anders verzochte’ is afgewezen, en opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: te bepalen dat er conform het verzoek van de moeder in eerste aanleg, al dan niet als opdracht aan de GI, een breed onderzoek uitgevoerd dient te worden door een externe deskundige op het gebied van complexe echtscheidingsproblematiek en ouderonthechting, bij voorkeur drs. [E] ;
subsidiair: te bepalen dat de raad onderzoek dient uit te voeren naar de beschermingsbehoeften van de kinderen.
II. te bepalen dat de vader de moeder structureel minimaal eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte stelt over ontwikkelingen bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , waaronder valt te verstaan: hobby’s, sport, sociaal leven alsook in het geval van belangrijke (medische) gebeurtenissen van een van beide kinderen. Zulks op straffe van verbeurte van een door de vader aan de moeder te betalen dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vader zijn informatieplicht op dit punt niet nakomt.
4.3
De vader verzoekt primair om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Subsidiair verzoekt de vader om de verzoeken van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.333.939/01 (OTS)
De moeder heeft in het oorspronkelijke petitum van haar beroepschrift verzocht om te bepalen dat de GI binnen een redelijke termijn, doch niet langer dan drie maanden na de in deze procedure te nemen beslissing rapporteert aan het hof, de raad en de ouders over de voortgang van de ondertoezichtstelling. Bij brief van 22 december 2023 heeft mr. Van Egmond namens de moeder te kennen gegeven dat het hoger beroep gericht tegen de beschikking van de rechtbank met zaaknummer C/13/736643 / JE RK 23-447 (OTS) wordt ingetrokken. Dat betekent dat tegen deze beschikking geen grieven meer zijn gericht. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep tegen deze beschikking.

6.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.335.430/01

6.1
Bij de brief van 22 december 2023 heeft mr. Van Egmond tevens het hoger beroep gericht tegen de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2023 met zaaknummer C/13/735023/FA RK/ 23-3816 ingetrokken. Voor zover de grieven zich tegen dit gedeelte van de beschikking van de rechtbank richten, hoeft het hof daarop niet meer te beslissen.
De ontvankelijkheid
6.2
De vader is van mening dat het hof niet aan de beoordeling van haar verzoeken kan toekomen, omdat de moeder (naar het hof begrijpt) in haar oorspronkelijke petitum van het beroepschrift niet heeft verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De aanvullingen van de moeder op het petitum, waarin zij alsnog heeft verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking en om aan schending van de door haar verzochte informatieverplichting een dwangsom te verbinden, zijn volgens de vader in strijd met de twee-conclusie-regel.
6.3
De moeder is van mening dat de verzoeken inmiddels helder zijn en dat voor de wederpartij duidelijk is waarop gereageerd moet worden. Het beroepschrift dient daarom behandeld te worden.
6.4
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de verzoeken van de moeder, zoals geformuleerd in het oorspronkelijke petitum van het beroepschrift, voldoende duidelijk dat het beroep is ingesteld met de intentie om de bestreden beschikking te laten vernietigen. Daaraan doet niet af dat in het oorspronkelijke petitum niet met zoveel woorden om die vernietiging is verzocht. Het hof acht de moeder daarom ontvankelijk in haar hoger beroep. Het hof zal hierna dan ook inhoudelijk op de grieven van de moeder ingaan. Daarbij zal het hof eerst ingaan op de grieven die betrekking hebben op het door de moeder gewenste onderzoek, en daarna op de grieven die betrekking hebben op de informatieregeling.
Het gelasten van een onderzoek
De standpunten
6.5
De moeder stelt dat onderzocht moet worden wat er in positieve en negatieve zin is gebeurd in het gezinssysteem waardoor de kinderen geen contact meer met haar willen. [E] is niet beschikbaar voor het door de moeder voorgestelde onderzoek, maar [A] kan het onderzoek wel uitvoeren. Zij heeft een onderzoeksvoorstel gedaan dat zich richt op het (gezins)systeem en wil beginnen met het voeren van gesprekken met de ouders om te onderzoeken wat er met de kinderen is gebeurd in het (gezins)systeem. Er is nog altijd geen sprake van kwalitatief goed contact tussen de kinderen en de moeder en de ondertoezichtstelling heeft daarin tot op heden geen verandering kunnen brengen. De kinderen verblijven al langere tijd in het gezinssysteem van de vader en het is niet duidelijk of hij een rol speelt bij het beeld dat de kinderen van de moeder hebben.
6.6
De vader is van mening dat geen enkele vorm van hulpverlening aan partijen en/of de kinderen het beoogde effect zal hebben, zolang de moeder niet (mede) haar eigen opstelling aanpast. De vader staat om die reden sceptisch tegenover nieuwe hulpverlening. Hij is van mening dat eerst onderzocht moet worden bij welke vorm van hulpverlening de kinderen gebaat zijn, omdat het voor de kinderen belastend is telkens maar weer nieuwe trajecten te moeten doorlopen. Als de GI tot de conclusie komt dat aanvullend onderzoek nodig is, zal de vader daaraan meewerken. Hij wijst erop dat de kinderen al met veel hulpverleners te maken hebben gehad. Het is fijn dat er op dit moment al hulpverleners betrokken zijn die naar hen luisteren.
6.7
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er geen zorgen zijn over de kinderen, maar wel over de interactie tussen de ouders. Er zijn verschillende visies over wat er is gebeurd in het verleden. De GI denkt op dit moment aan het inzetten van Solo Parallel Ouderschap voor de ouders. Er moet gewerkt worden aan kwalitatief contact tussen de kinderen en de moeder. De GI acht op dit moment een observatie bij de moeder thuis en hulpverlening voor de ouders nodig.
Het advies van de raad
6.8
De raad heeft ter zitting aangegeven dat een onderzoek zoals door moeder gewenst alleen zinvol is als beide ouders daar ook echt aan willen meewerken. Als een van de ouders dat niet wil, heeft een dergelijk onderzoek geen zin. De andere optie is dat de GI met de ouders een kader neerzet waarin de ontwikkelingstaken van de kinderen voor de komende jaren beschreven worden en er gekeken wordt naar de normen en waarden die de ouders belangrijk vinden om aan de kinderen mee te geven richting hun jongvolwassenheid. Als de waarden van de ouders niet overeenkomen, kan gekeken worden hoe de verschillende waarden van de ouders meegegeven kunnen worden aan de kinderen zonder dat het een polariserend effect heeft. De overlappende waarden van de ouders zullen benadrukt moeten worden, zodat de ouders inzien dat zij meer overeenkomsten hebben dan zij nu wellicht denken.
Het oordeel van het hof
6.9
Vaststaat dat de moeder het door haar verzochte onderzoek wil, omdat zij het contact tussen haar en de kinderen wil herstellen en hieraan een inhoudsvolle betekenis wil geven. De eerder tussen de ouders vastgestelde zorgregeling geldt nog steeds, maar wordt nu al geruime tijd niet nagekomen. De kinderen staan sinds 27 juli 2023 onder toezicht van de GI. Hoewel het hof begrip heeft voor het verzoek van de moeder en voor haar wens om alles eraan te doen het contact tussen haar en de kinderen te verbeteren, is de GI naar het oordeel van het hof de aangewezen instantie om in het kader van de lopende ondertoezichtstelling te beoordelen en onderzoeken welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn om het contact tussen de moeder en de kinderen (kwalitatief) te herstellen. Daarbij zal de GI ook moeten beoordelen wat de kinderen en de ouders daarvoor nodig hebben en welke hulpverlening daarbij een rol kan spelen. Net zoals de raad acht het hof daarbij van belang dat de GI een kader neerzet voor het gezin, waarbij vastgesteld wordt wat de komende tijd de ontwikkelingstaken van de kinderen zijn en wat zij op korte en lange termijn nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Van beide ouders wordt verwacht dat zij meewerken met de GI en de door de GI betrokken hulpverlening.
Voor het naast de ondertoezichtstelling uitvoeren van een afzonderlijk onderzoek naar de achtergronden van de ouders, hun levensloop, de ontwikkeling van het gezin e.d., zoals omschreven in het onderzoeksplan van [A] , bestaat naar het oordeel van het hof geen (wettelijke) grond en evenmin een noodzaak. Bovendien heeft de vader te kennen gegeven aan een dergelijk onderzoek niet zijn medewerking te willen verlenen.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder om een onderzoek te gelasten afwijzen.
Informatieregeling en dwangsom
Het wettelijk kader
6.1
Uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
De standpunten
6.11
De moeder stelt dat de vader al jarenlang frequent en structureel verzaakt om haar te informeren over de kinderen. Zo heeft de vader de moeder onder andere niet geïnformeerd over de aanrijding van [minderjarige 1] en heeft hij haar onvoldoende geïnformeerd over de medische situatie van [minderjarige 2] . Daarnaast heeft hij de school onjuist geïnformeerd, waardoor zij geen informatie heeft over het welzijn en welbevinden van de kinderen. De ouders mailen elkaar op woensdag. De moeder krijgt vaak geen antwoord en is van mening dat aan de aan de vader op leggen informatieregeling een dwangsom verbonden dient te worden.
6.12
De vader betwist dat hij zijn informatieplicht schendt. Hij informeert de moeder over relevante zaken met betrekking tot de kinderen en heeft daar geen moeite mee, maar de moeder vindt dat hij haar te laat informeert. Zijn voorkeur zou zijn om de moeder iedere week te informeren, maar zij wil slechts eenmaal per maand geïnformeerd worden. De vader zag de aanrijding van [minderjarige 1] niet als een relevant medisch verhaal en hij heeft de moeder meermaals de filmpjes van de epileptische aanvallen van [minderjarige 2] laten zien. De vader vindt een dwangsom niet passend, omdat er geen sprake is van een structurele schending van zijn informatieplicht en hij bereid is de uitspraak van het hof na te leven.
6.13
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de ouders elkaar eenmaal per week op woensdag e-mailen. Het contact tussen de ouders vraagt veel van hen en daarom is afgesproken om één wekelijks contactmoment vast te stellen.
Het advies van de raad
6.14
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat gezamenlijk gezag betekent dat de ouders ook gezamenlijk beslissingen moeten nemen en dat dit met zich brengt dat zij over recente informatie moeten beschikken. Als een ouder slechts eenmaal per maand informatie ontvangt van de andere ouder is het niet mogelijk om samen (gezags-)beslissingen te nemen en kan het gezag feitelijk niet uitgeoefend worden. De raad heeft voorgesteld om na de zitting een document met een gedetailleerd kader voor informatieafspraken naar het hof en partijen te sturen. Dat kader voorziet in termijnen waarbinnen informatie uitgewisseld moet worden tussen de ouders, waarbij rekening gehouden wordt met de stem en de wensen van de kinderen zonder dat zij daarin de regie krijgen.
6.15
Na de zitting heeft de raad genoemd document aan partijen en het hof toegezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich na ontvangst schriftelijk over de inhoud van het document van de raad uit te laten. Beide partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het hof heeft de reacties van partijen in de hierna volgende beoordeling betrokken.
De beoordeling
6.16
Uit de reacties van de ouders op het document van de raad blijkt dat zij het op verschillende belangrijke punten niet eens zijn met de daarin opgenomen kaders en afspraken. Om die reden ziet het hof onvoldoende basis om het document van de raad als uitgangspunt voor de tussen partijen geldende informatieregeling te nemen.
Het hof heeft geconstateerd dat de informatieregeling, zoals de GI deze heeft opgenomen in het Veiligheidsplan, voor onduidelijkheden zorgt. Partijen hebben de indruk dat de vader de moeder slechts één keer per week mag informeren, wat volgens de GI niet juist is.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de vader de moeder in ieder geval eenmaal per twee weken per e-mail op de hoogte stelt over de ontwikkelingen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen en de moeder elkaar weliswaar regelmatig, maar slechts kort zien. Het is belangrijk dat de moeder een beeld heeft van de recente ontwikkelingen in het leven van de kinderen, zodat zij kan aansluiten bij wat er in het leven van de kinderen speelt. Deze informatievoorziening is een basisvoorwaarde om het contact tussen de kinderen en de moeder te kunnen herstellen. De onderwerpen waar de vader de moeder (in ieder geval) feitelijke informatie over dient te verstrekken zijn: hobby’s, sport, school, sociaal leven en medische zaken. Dit sluit aan bij wat de moeder heeft verzocht. Wat betreft de school van [minderjarige 1] gaat het hof ervan uit dat de vader de moeder informeert voor zover het gaat om informatie die de moeder niet zelf van school kan krijgen (zoals via Magister). Van de vader mag bovendien verwacht worden dat hij, indien er onverwachte ingrijpende gebeurtenissen plaatsvinden in het leven van de kinderen (bijvoorbeeld op school, op medisch gebied of daarbuiten), de moeder daar onmiddellijk en uiterlijk binnen vierentwintig uur van op de hoogte stelt. Het hof zal deze regeling vastleggen.
6.17
Het hof zal het verzoek van de moeder om een dwangsom te verbinden aan de informatieplicht van de vader afwijzen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader de moeder op dit moment iedere week informeert over de kinderen (al sluit het hof niet uit dat de ouders mogelijk over de inhoud daarvan verschillende verwachtingen hebben) en dat hij bereid is dit te blijven doen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Daarbij gaat het hof er vanuit dat de vader het belang blijft inzien van het delen van informatie over de kinderen met de moeder en dat hij dit zo goed mogelijk zal blijven doen.
6.18
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2023 waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld (zaaknummer C/13/736643 / JE RK 23-447);
vernietigt de beschikking waarvan beroep gewezen onder de zaaknummers C/13/735022 / FA RK 23-3815 en C/13/735023 / FA RK 23-3816 (JK-WvL voor zover daarbij het verzoek van de moeder om een informatieplicht aan de vader op te leggen is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader de moeder eenmaal per twee weken per e-mail informeert over de ontwikkelingen van de kinderen, waaronder (in ieder geval) over hun hobby’s, sport, school, sociaal leven en medische zaken en bij ingrijpende gebeurtenissen op school, op medisch gebied of daarbuiten, onmiddellijk, maar uiterlijk binnen 24 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. T.M. Subelack en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 3 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.