In deze zaak heeft de Stichting Pensioenfonds UWV op 9 december 2021 besloten om een aspirant-bestuurslid, [naam], niet te benoemen tot bestuurslid en zijn aspirant-bestuurslidmaatschap met onmiddellijke ingang te beëindigen. [naam] heeft hiertegen geprocedeerd, stellende dat deze besluiten nietig of vernietigbaar zijn en dat hij recht heeft op vacatievergoeding die na zijn overlijden door zijn erfgenamen moet worden voortgezet. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de erven van [naam] afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de besluiten rechtsgeldig waren genomen en dat er geen gronden waren voor nietigheid of vernietiging. De erven hebben vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij vijf grieven hebben aangevoerd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de grieven geen doel treffen. Het hof heeft vastgesteld dat de besluiten van de Stichting rechtsgeldig zijn en dat de erven geen belang meer hebben bij hun vorderingen, aangezien er geen recht op vacatievergoeding meer bestaat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de erven in de proceskosten veroordeeld.