ECLI:NL:GHAMS:2024:2383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.334.566/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking en liquidatie van een besloten vennootschap met geschil over dwangsom

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de samenwerking tussen twee partijen die gezamenlijk een besloten vennootschap, Joy-Vie B.V., hebben opgericht. Na de beëindiging van hun samenwerking ontstond er een geschil over de afwikkeling van de vennootschap en de wederzijdse verplichtingen. De kantonrechter oordeelde dat de geïntimeerde moest meewerken aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie, maar weigerde de door appellante gevorderde dwangsom. Appellante ging in hoger beroep en vroeg het hof om alsnog een dwangsom op te leggen aan de geïntimeerde. Het hof heeft de vordering van appellante afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante en geïntimeerde hebben Joy-Vie B.V. opgericht en waren beide 50% aandeelhouder. De vennootschap hield zich bezig met de detailhandel in kleding via een webshop. Na een periode van samenwerking ontstonden er geschillen, wat leidde tot de beëindiging van de samenwerking. Appellante verliet het pand dat zij samen huurden en schreef zich uit als bestuurder van Joy-Vie. Geïntimeerde heeft de vennootschap uiteindelijk uitgeschreven uit het Handelsregister.

In eerste aanleg vorderde appellante onder andere dat de geïntimeerde zou worden verboden om de handelsnaam en website van Joy-Vie te gebruiken en dat zij zou meewerken aan de liquidatie. De kantonrechter wees de meeste vorderingen af, maar oordeelde dat de geïntimeerde moest meewerken aan de liquidatie zonder dwangsom. In hoger beroep heeft appellante de kantonrechter gevraagd om de dwangsom alsnog op te leggen, maar het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om dit te doen, gezien de omstandigheden van de zaak en de noodzaak voor beide partijen om samen te werken aan de vereffening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.334.566/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9766569 \ CV EXPL 22-1861
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2024
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [Plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. C. van der Mark te Geldermalsen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [Plaats 2] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben met elkaar samengewerkt vanuit een vennootschap. Na de beëindiging van hun samenwerking hebben partijen gediscussieerd over de wijze van afwikkeling van de vennootschap en hun eventuele resterende wederzijdse verplichtingen in dat verband. Zij hebben daarover geprocedeerd bij de kantonrechter. Die heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] moet meewerken aan de liquidatie en vereffening van de vennootschap, zij het zonder de door [appellante] gevorderde dwangsom daaraan te koppelen. Met dat laatste is [appellante] het niet eens. In hoger beroep vraagt zij om [geïntimeerde] die dwangsom alsnog op te leggen. Het hof gaat daarin niet mee.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 14 februari 2023, gevolgd door een herstelexploot van 20 juni 2023, in hoger beroep gekomen van een vonnis van 16 november 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Op de rol van 14 november 2023 is tegen haar verstek verleend.
[appellante] heeft vervolgens een memorie van grieven met producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellante] en [geïntimeerde] hebben bij akte van 17 september 2020 gezamenlijk Joy-Vie B.V. opgericht (hierna: Joy-Vie). [appellante] en [geïntimeerde] waren de bestuurders van Joy-Vie en waren ieder voor 50 % aandeelhouder van Joy-Vie.
3.2.
Joy-Vie hield zich bezig met de detailhandel via internet in kleding en modeartikelen en het exploiteren van een webshop in (dames)kleding, accessoires, home-accessoires en aanverwante artikelen. Ten behoeve van Joy-Vie is er geen zakelijke rekening geopend. De geldstromen liepen via de privérekening van [appellante] . Joy-Vie gebruikte de handelsnaam ZusenZo en de website www.zusenzofashion.nl.
3.3.
Van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 huurden [appellante] en [geïntimeerde] , handelend onder de naam Joy-Vie B.V., het pand aan de [Straat] te [Plaats 2] (hierna: het pand). Het pand werd niet alleen gebruikt voor de uitoefening van hun bedrijf Joy-Vie, maar [appellante] en [geïntimeerde] waren hier allebei ook woonachtig.
3.4.
Verder is er een abonnement bij Ziggo B.V. afgesloten op voornoemd adres.
3.5.
In het pand hebben diverse verbouwingen plaatsgevonden. De kosten hiervan bedroegen € 2.214,30, zoals blijkt uit de factuur van 6 november 2020 op naam van Joy-Vie B.V., gericht aan [appellante] op het adres van het pand.
3.6.
De samenwerking tussen [appellante] en [geïntimeerde] verliep op enig moment niet (meer) soepel. Diverse gesprekken en onderhandelingen daarover leidden niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing voor de ontstane geschillen. Op 13 maart 2021 heeft [appellante] het pand daarom verlaten. Ook nadien zijn [appellante] en [geïntimeerde] er niet in geslaagd om de ontstane geschillen in onderling overleg op te lossen.
3.7.
Op 31 maart 2021 heeft [appellante] zich uitgeschreven als bestuurder van Joy-Vie.
3.8.
[geïntimeerde] heeft de onderneming op 17 juni 2021 uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarbij is vermeld dat de vestiging met terugwerkende kracht tot 1 maart 2021 is beëindigd.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, samengevat, dat de kantonrechter [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) verbiedt om, zowel direct als indirect, de website www.zusenzofashion.nl en/of de handelsnamen zusenzofashion en zusenzofashion.nl te (doen) gebruiken, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 25.000;
b) veroordeelt om uiterlijk binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis:
gaaf, onvoorwaardelijk en onherroepelijk mee te werken en medewerking te (blijven) verlenen aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie;
volledige inzage te verschaffen in de omzet en kosten die Joy-Vie met de webshop www.zusenzofashion.nl heeft gegenereerd/genereert en om die aan Joy-Vie te voldoen;
het contract met Ziggo binnen voornoemde termijn op de kortst mogelijke termijn op te zeggen en alle nadere abonnementskosten, incl. alle bijkomende kosten aan Ziggo te voldoen, althans op eigen naam van [geïntimeerde] voort te zetten;
de aangifte vennootschapsbelasting over 2020 en 2021 op juiste wijze te doen en een afschrift van de aangifte aan [appellante] over te leggen;
alles op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 25.000;
(c/d) veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 8.747,32 met (handels)rente;
(e/f) veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 814,36 met rente;
(g/h) veroordeelt tot betaling van de proceskosten, waaronder de gemaakte en nog te maken beslag- en executiekosten, met rente en nakosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd, samengevat, dat de kantonrechter [appellante] veroordeelt tot:
i) betaling van een bedrag van € 3.945 met rente;
ii) betaling van een bedrag van € 2.420 met rente;
iii) betaling van de (na)kosten van de procedure.
4.3.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld om uiterlijk binnen vijf dagen na het vonnis gaaf, onvoorwaardelijk en onherroepelijk, mee te werken aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie en daaraan medewerking te (blijven) verlenen. De kantonrechter heeft de overige vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
De kantonrechter heeft daartoe in het bestreden vonnis onder meer overwogen dat Joy-Vie nog niet, althans onvoldoende is vereffend (r.o. 6.5) en dat slechts de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen om medewerking te verlenen aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie kan worden toegewezen, aangezien alle andere vorderingen onderdeel uitmaken van, althans meegenomen moeten worden bij die vereffening (r.o. 6.6). De kantonrechter heeft in de gehele gang van zaken aanleiding gezien om aan deze veroordeling geen dwangsom te koppelen. Partijen verschilden immers van mening over de vraag of een vereffening nog moest plaatsvinden of niet, aldus de kantonrechter. De kantonrechter gaat ervan uit dat [geïntimeerde] , nu haar na dit vonnis duidelijk moet zijn dat zij hier wel aan moet meewerken, dit ook zal doen zonder dat daaraan een dwangsom is gekoppeld, terwijl ook [appellante] zelf actief zal moeten meewerken aan de vereffening en inzage moet verschaffen in de documenten waarover zij beschikt, waaronder de afschriften van haar bankrekening, voor zover haar bankrekening ten behoeve van Joy-Vie is gebruikt (r.o. 6.7).

5.Vordering in hoger beroep

5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de door [appellante] in eerste aanleg gevorderde dwangsom volledig zal toewijzen en dus zal bepalen dat het dictum van het vonnis als volgt komt te luiden:
“7.1. veroordeelt [geïntimeerde] om uiterlijk binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis gaaf, onvoorwaardelijk en onherroepelijk mee te werken aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie B.V. en daaraan medewerking te (blijven) verlenen, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 250 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, tot een maximum van € 50.000,-- (zegge: vijftigduizend euro), dat gedaagde jegens eiseres geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen”;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze (hoger beroep)procedure met rente en nakosten. [appellante] heeft daartoe één grief aangevoerd.
6. Beoordeling
6.1.
[appellante] grieft tegen de afwijzing door de kantonrechter van de door haar gevorderde dwangsom voor zover zij die heeft gekoppeld aan haar - wél toegewezen - hoofdvordering tot medewerking door [geïntimeerde] aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie (weergegeven in 4.1. onder b.i en b. slot).
6.2.
Een veroordeling tot betaling van een dwangsom betreft een bijkomende veroordeling om druk uit te oefenen op de schuldenaar ter nakoming van de tegen diegene uitgesproken hoofdveroordeling. De rechter heeft bij het opleggen van een dwangsom een discretionaire bevoegdheid, waarbij rekening gehouden kan worden met alle omstandigheden van het geval.
6.3.
De door [appellante] gevorderde dwangsom ziet op de veroordeling door de kantonrechter van [geïntimeerde] om “gaaf, onvoorwaardelijk en onherroepelijk mee te werken aan de liquidatie en vereffening van Joy-Vie B.V”. Het hof gaat er vanuit dat, zoals [appellante] in hoger beroep stelt, [geïntimeerde] niet vrijwillig meewerkt aan de vereffening.
6.4.
De kantonrechter heeft in r.o. 6.5 van het bestreden vonnis toegelicht welke vorderingen mogelijk onderdeel uitmaken van, althans moeten worden meegenomen in de vereffening, maar heeft niet gespecificeerd wie van partijen in dat kader nog concreet wat moet doen. De specifieke vorderingen van partijen in conventie en reconventie zijn immers afgewezen en uit de hoofdveroordeling volgt niet uit welke concrete handelingen de medewerkingsverplichting van [geïntimeerde] bestaat. [appellante] heeft daartegen niet gegriefd. De kantonrechter heeft in r.o. 6.7. wél overwogen dat “ook [appellante] zelf actief zal moeten meewerken aan de vereffening en inzage moet verschaffen in de documenten waarover zij beschikt, waaronder de afschriften van haar bankrekening, voor zover haar bankrekening ten behoeve van Joy-Vie is gebruikt” (r.o. 6.7). Tegen die overweging heeft [appellante] evenmin gegriefd. [appellante] heeft ook niet toegelicht of zij heeft voldaan aan haar concreet door de kantonrechter ingevulde medewerkingsplicht en hoe zich dat verhoudt tot de medewerkingsplicht van [geïntimeerde] . Nu voor de vereffening inspanningen van zowel [appellante] als [geïntimeerde] nodig zijn en niet duidelijk is welke concrete handelingen (nog) moeten worden verricht, is voorzienbaar dat toewijzing van de gevorderde dwangsom tot executiegeschillen zal leiden over de verschuldigdheid van dwangsommen.
Het hof ziet in de gegeven omstandigheden dan ook geen aanleiding voor toewijzing van de gevorderde dwangsom.
6.5.
De slotsom is dat de grief geen doel treft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde] . Deze zullen op nihil worden begroot omdat [geïntimeerde] niet is verschenen.

7.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, mr. P.J. van Eekeren en mr. E.C. Oosterbaan en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.