ECLI:NL:GHAMS:2024:238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
23-002472-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en gevangenisstraf voor opzettelijk invoeren van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof het invoeren van ongeveer 1.185 gram cocaïne op 20 augustus 2023 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.

De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegenomen. De advocaat-generaal had dezelfde straf als in eerste aanleg gevorderd, terwijl de raadsman een deels voorwaardelijke straf voorstelde. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de hoeveelheid cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden rechtvaardigden, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met de bepaling dat de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002472-23
datum uitspraak: 30 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-208434-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1963,
adres: [adres01] , thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met een proeftijd van 3 jaren als stok achter de deur zodat de verdachte ervan wordt weerhouden nogmaals de fout in te gaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van ongeveer 1.185 gram cocaïne op luchthaven Schiphol. De verdachte had 150 bolletjes met cocaïne geslikt en is vervolgens van Suriname naar Nederland gevlogen. Gelet op de hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze cocaïne was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding. De (verdere) verspreiding en handel in harddrugs, en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, zorgen voor onrust in de samenleving en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. In het licht van deze omstandigheden bezien, is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met de straffen die voor het invoeren van harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van een hoeveelheid van 1.000 tot 1.500 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden genoemd.
Bovendien neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2023 eerder, in 2011 en 2020, voor cocaïnesmokkel onherroepelijk is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige delict te plegen. Het hof ziet daarom geen reden om ten voordele van de verdachte af te wijken van de hiervoor genoemde LOVS oriëntatiepunten. Verder zijn de persoonlijke omstandigheden die ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd, niet van dien aard dat deze, afgewogen tegen de ernst van het door de verdachte begane feit aanleiding geven tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals de raadsman heeft bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. R.A.E. van Noort en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2024.
Mr. D.A.G. van Toor is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.