ECLI:NL:GHAMS:2024:2377

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.331.076/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmeringenwet Privaatrecht en gedoogplicht voor aanleg middenspanningsverbindingen op agrarische percelen

In deze zaak heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan een eigenaar van twee agrarische percelen de plicht opgelegd om te gedogen dat een beheerder van het elektriciteitsnet middenspanningsverbindingen aanlegt en in stand houdt. De eigenaar, aangeduid als verzoeker, heeft bezwaar gemaakt tegen deze gedoogbeschikking, die op 14 juni 2023 is afgegeven. Het hof dient te beoordelen of de gedoogplicht leidt tot een onevenredige belemmering van het gebruik van de percelen.

De verzoeker, die een melkveehouderij exploiteert, stelt dat de verplaatsing van een bestaande kabel hem in zijn gebruik van de percelen beperkt. Het hof oordeelt echter dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat de gedoogbeschikking leidt tot een onredelijke belemmering. De Minister en Liander, de netbeheerder, hebben voldoende gemotiveerd dat de kabel op een diepte van 1,3 meter zal worden gelegd, waardoor de risico's voor de verzoeker bij het ploegen en draineren van het land niet aan de orde zijn.

Het hof concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er meer belemmering wordt veroorzaakt dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van het werk. Het verzoek wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.331.076/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonend te [plaats 1] (gemeente [plaats 2] ),
verzoeker,
advocaat: mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen

1.DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

kantoorhoudend te Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. M. Vink te Utrecht,
en

2.LIANDER N.V.

statutair gevestigd te Arnhem,
belanghebbende,
advocaat: mr. I.S. Termaat te Arnhem.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd, verweerder de Minister en belanghebbende Liander.

1.De zaak in het kort

In deze zaak heeft de Minister aan een eigenaar van twee agrarische percelen de plicht opgelegd, samengevat, om te gedogen dat een beheerder van het elektriciteitsnet een aantal middenspanningsverbindingen aanlegt c.q. in stand houdt onder meer door een reeds in die percelen aanwezige, doodlopende, kabel te verplaatsen. De vraag die aan het hof voorligt is of hiermee in het gebruik van de percelen niet méér belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van het werk. Naar het oordeel van het hof heeft de eigenaar van de percelen daartoe onvoldoende gesteld.

2.Procesverloop

[verzoeker] heeft bij verzoekschrift met producties (verder: verzoek), ontvangen ter griffie van het hof op 15 augustus 2023, verzocht dat het hof de (gedoog-)beschikking van de Minister van 14 juni 2023 zal vernietigen met veroordeling van de Minister tot het in oorspronkelijke staat herstellen van de onroerende zaak (inclusief de eindmof) en tot het betalen van de proceskosten, met nakosten en rente.
Op 24 april 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift van Liander ingekomen ertoe strekkende het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.
Op 25 april 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift van de Minister ingekomen ertoe strekkende het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door de hierboven genoemde advocaten die namens hen het woord hebben gevoerd, mr. Van der Poel aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
[verzoeker] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

3.De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
[verzoeker] is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie F, nummers [x] en [y] en exploiteert ter plaatse een melkveehouderij.
3.2
Liander is beheerder van het laag- en middenspannings elektriciteitsnet in onder meer Noord-Holland. Liander heeft als netbeheerder de wettelijke taak om het net uit te breiden (artikel 16 van de Elektriciteitswet).
3.3
In het kader van de uitbreiding van haar net wilde Liander een nieuwe middenspanningsverbinding realiseren in de twee percelen van [verzoeker] , hiervoor genoemd in 3.1. Deze verbinding zou moeten worden gerealiseerd door een bestaande, doodlopende en niet in gebruik zijnde kabel te verplaatsen. Deze kabel (hierna: de bestaande kabel) is aanwezig in de percelen van [verzoeker] sinds 2007 en eindigt via een lus in een zogeheten ‘eindmof’.
3.4
Bij beschikking van 14 juni 2023 (hierna: de gedoogbeschikking) heeft de Minister, op grond van artikel 2, vijfde lid en artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP) besloten, in antwoord op een verzoek van Liander van 9 december 2022, dat:
I. aan [verzoeker] als rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie F, nummers [x] en [y] , de plicht wordt opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een middenspanningsverbinding (10/20kV) en het gedogen van de instandhouding van twee bestaande middenspanningsverbindingen (10/20kV) (hierna: het werk), zoals aangegeven in de bijlage 3 bij deze beschikking aangehechte situatietekening, een en ander behoudens het recht van [verzoeker] op schadevergoeding;
II. met de uitvoering van het werk niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, BP genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist;
III. de gedoogplicht voor voornoemde percelen (onder I), voor zover die uitsluitend tijdelijk benodigd is voor werkwegen en/of werkterreinen, komt te vervallen nadat het werk is aangelegd;
IV. Liander zich bij de aanleg en instandhouding van het werk, dient te houden aan haar verzoek met de bijbehorende stukken, zoals dat ter inzage heeft gelegen en dat Liander indien in de planning en/of de uitvoering van de werkzaamheden een wijziging optreedt ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, zo spoedig mogelijk met rechthebbenden hierover in contract zal treden.
3.5
[verzoeker] heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beschikking van 8 november 2023 ongegrond is verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Daarnaast heeft [verzoeker] onderhavige verzoek ingediend bij het hof.
3.6
Inmiddels heeft Liander de bestaande kabel wel verlegd, maar is de verbinding nog niet in werking gesteld.

4.Beoordeling

4.1
Het verzoek tot vernietiging van de gedoogbeschikking is gebaseerd op artikel 4 lid 1 BP. Het hof stelt voorop dat het toetsingskader in deze procedure beperkt is. In deze zaak is naar het oordeel van het hof geen sprake van onteigening in de zin van artikel 4 lid 1 BP. Daartoe heeft [verzoeker] onvoldoende gesteld. Op grond van artikel 4 lid 1 BP ligt in deze zaak daarom enkel en alleen de vraag voor of in het gebruik van de percelen niet méér belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van het werk. Uitsluitend bezwaren die zijn terug te voeren op dit toetsingskader kunnen door het hof worden beoordeeld.
4.2
[verzoeker] heeft aangevoerd dat Liander de bestaande kabel niet had mogen verplaatsen omdat hij in 2007 voor de aanleg van deze kabel en eindmof samen met anderen heeft betaald en daarover in het verleden afspraken zijn gemaakt met Liander met het oog op het realiseren van een windmolenpark. Ook al is dat park (vooralsnog) niet gerealiseerd, [verzoeker] meent dat hij recht heeft op aanwezigheid van de bestaande kabel op de bestaande plek met het oog op een toekomstige realisering van dat park.
4.3
Dit argument treft geen doel. Zoals Liander heeft aangevoerd betoogt [verzoeker] hiermee in wezen dat Liander in strijd handelt met eerder gesloten overeenkomsten. Voor behandeling van dit punt is in deze procedure geen plaats.
Verder heeft [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de gedoogbeschikking leidt tot een (fysieke) belemmering in het gebruik van de percelen. In punt 28 van het verzoekschrift volstaat [verzoeker] met de blote stelling dat hij op materiële wijze wordt beperkt ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van de percelen zonder dit nader toe te lichten. Ter zitting heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat hij door de verplaatsing van de bestaande kabel problemen heeft met het draineren en ploegen van het land omdat hij het risico loopt om daarmee de kabels te raken. De Minister heeft dit, naar het oordeel van het hof, voldoende gemotiveerd betwist met de stelling dat de kabel volgens de gedoogbeschikking op 1,3 meter diepte moet komen te liggen waardoor het door [verzoeker] geschetste gevaar zich niet voor kan doen bij het ploegen en draineren. Niet gebleken is dat de gedoogbeschikking zich verzet tegen het verrichten van ploeg- en drainagewerkzaamheden tot 80 centimeter diepte. Ook is het hof van oordeel dat de Minister en Liander voldoende gemotiveerd hebben betwist dat de verplaatsing van de bestaande kabel ertoe geleid heeft dat deze zich nu in lussen op de percelen bevindt; uit de tekening die als bijlage 3 behoort bij de gedoogbeschikking blijkt dat er zich geen lussen bevinden in de toegestane verplaatsing van de bestaande kabel. [verzoeker] heeft dan ook onvoldoende aangevoerd dat en waarom hij wordt belemmerd door de gebruiksbeperkingen die zijn opgenomen op blz. 3 en 4 van de gedoogbeschikking.
Ten overvloede merkt het hof op dat Liander ter zitting onvoldoende weersproken heeft gesteld dat als het gaat om
toekomstigegebruiksmogelijkheden voor bijvoorbeeld een wind- of zonnepark, die mogelijkheden niet worden beperkt door de gedoogbeschikking.
4.4
[verzoeker] heeft daarnaast nog aangevoerd dat er minder belemmerende alternatieven beschikbaar zijn voor de aanleg van het werk, namelijk het plaatsen van een transformatorstation en het construeren van het net naar en van dat transformatorstation. [verzoeker] heeft hier belang bij, zo stelt hij, zodat hij in de toekomst hierop aangesloten kan worden, mocht er een windpark worden gerealiseerd.
4.5
Dit argument slaagt evenmin. Er is op dit moment geen windpark. Het hof toetst in deze (civielrechtelijke) procedure slechts of het gebruik van het perceel onevenredig wordt belemmerd door het te gedogen werk. Voor zover het hof zich al zou kunnen uitlaten over een alternatief, komt het daaraan niet toe omdat er geen onevenredige belemmering is aangenomen (zie hiervoor onder 4.4). Of de door [verzoeker] geschetste alternatieve weg (nog) minder belemmerend is en daarom had moeten worden gekozen, is verder een vraag die aan de orde kan worden gesteld in een bestuursrechtelijke procedure.
4.6
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat niet is gebleken dat in het gebruik van de percelen van [verzoeker] waarvoor de gedoogplicht is opgelegd, meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze nodig is voor de aanleg en instandhouding van het werk. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen. [verzoeker] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
4.7
Het hof acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, C.A.H.M. ten Dam en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.